Hoge Raad, 12-04-2013, BZ6824, 12/02980
Hoge Raad, 12-04-2013, BZ6824, 12/02980
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 april 2013
- Datum publicatie
- 12 april 2013
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2013:BZ6824
- Formele relaties
- In cassatie op:
- Zaaknummer
- 12/02980
Inhoudsindicatie
Art. 2 en 3 AKW. Art. 4 AWR. Woonplaatsbegrip in de AKW is gelijk aan fiscaal woonplaatsbegrip. Duurzame band van persoonlijke aard met Nederland hoeft niet sterker te zijn dan band met ander land.
Uitspraak
12 april 2013
nr. 12/02980
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Sociale verzekeringsbank (hierna: de SVB) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 mei 2012, nr. 10/2725 AKW, betreffende een ten aanzien van X te Z (hierna: belanghebbende) genomen besluit ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: de AKW).
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij besluit van 12 november 2009 heeft de SVB de door belanghebbende ingediende aanvraag tot toekenning van kinderbijslag ingevolge de AKW met ingang van het tweede kwartaal van 2009 afgewezen.
De SVB heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De Rechtbank te Rotterdam (nr. AWB 09/4209 AKW T2) heeft het tegen die beslissing ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en bepaald dat de SVB een nieuw besluit op bezwaar neemt. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De SVB heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De SVB heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Voor de Centrale Raad was in geschil of belanghebbende op de relevante peildata van het tweede tot en met vierde kwartaal van 2009 als ingezetene verzekerd was ingevolge de AKW. Het geschil spitste zich toe op de vraag of belanghebbende op die peildata, beoordeeld naar de omstandigheden, in Nederland woonde in de zin van artikel 2 in verbinding met artikel 3, lid 1, van de AKW.
3.2.1. De Centrale Raad heeft terecht vooropgesteld dat het woonplaatsbegrip in de volksverzekeringswetten op dezelfde wijze moet worden uitgelegd als het fiscale woonplaatsbegrip. Aan bepalingen in internationale en supranationale regelingen over de sociale zekerheid, waarop de SVB zich in cassatie beroept, komt in dit verband geen betekenis toe, reeds omdat het hier gaat om uitleg van een begrip in de nationale wetgeving en niet om toepassing van een verdrag.
3.2.2. De Centrale Raad heeft verder terecht vooropgesteld dat bij de beantwoording van de hiervoor in 3.1 bedoelde vraag acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval en dat het erop aankomt of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen belanghebbende en Nederland (zie HR 21 januari 2011, nr. 10/00563, LJN BP1466, BNB 2011/98, en HR 4 maart 2011, nr. 10/04026, LJN BP6285, BNB 2011/127). Gelet op die arresten heeft de Centrale Raad verder terecht vooropgesteld dat die duurzame band met Nederland niet sterker hoeft te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. Hetzelfde geldt met betrekking tot het door de SVB in zijn beleidsregels gehanteerde, sterk vergelijkbare criterium van het middelpunt van iemands persoonlijke levensbelangen. Daardoor bestaat de mogelijkheid dat iemand zowel in Nederland als in een ander land woont in de zin van artikel 3 van de AKW, al zal dat zich slechts in uitzonderlijke gevallen voordoen.
3.2.3. Voor zover zij uitgaan van een andere rechtsopvatting dan hiervoor onder 3.2.1 en 3.2.2 is weergegeven, falen de middelen.
3.3.1. De Centrale Raad heeft vervolgens met betrekking tot het onderhavige geval geoordeeld dat belanghebbende, gezien de in rechtsoverweging 4.9 van zijn uitspraak geschetste omstandigheden, op de in geding zijnde peildata (ook) woonplaats in Nederland had. De Centrale Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat belanghebbende enige decennia in Nederland heeft gewoond, dat hij een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft, dat hij hier te lande beschikt over een duurzame woning, dat kinderen en kleinkinderen van hem in Nederland wonen en dat hij nimmer de intentie heeft geuit zich buiten Nederland te vestigen, welke intentie ook niet uit de omstandigheden valt af te leiden. Volgens de Centrale Raad kan aan de uit voornoemde omstandigheden blijkende duurzame band van persoonlijke aard met Nederland niet afdoen dat belanghebbende al gedurende enige jaren gedurende lange periodes bij zijn gezin in Marokko verblijft.
3.3.2. Voor zover de middelen ervan uitgaan dat de Centrale Raad geen acht heeft geslagen op feiten en omstandigheden die wijzen op een band van belanghebbende met Marokko, berusten die middelen op een onjuiste lezing van de uitspraak van de Centrale Raad. Uit die uitspraak volgt dat de Centrale Raad - terecht - oog heeft gehad voor deze feiten en omstandigheden, maar niettemin de band van belanghebbende met Nederland voldoende sterk vond om aan te nemen dat hij (ook) hier te lande woont.
3.3.3. Het hiervoor in 3.3.1 vermelde oordeel van de Centrale Raad geeft ook overigens geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip wonen in de AKW. Dit oordeel berust in zoverre op een weging van de genoemde omstandigheden, om te beoordelen of op grond daarvan kan worden aangenomen dat in dit geval een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen belanghebbende en Nederland. De Centrale Raad heeft daarbij geen omstandigheden in zijn overwegingen betrokken die niet van belang kunnen zijn dan wel omstandigheden buiten aanmerking gelaten die wel van belang kunnen zijn, en heeft geen blijk gegeven van een verkeerde opvatting omtrent het begrip duurzame band van persoonlijke aard. Voor het overige kan die weging in cassatie niet worden getoetst, gelet op de beperkte mogelijkheden tot cassatie die artikel 31 van de AKW biedt.
Het in 3.3.1 vermelde oordeel van de Centrale Raad wordt door de middelen dan ook tevergeefs bestreden.
3.4. Ook voor het overige falen de middelen. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De SVB zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de SVB in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1888 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2013.
Van de SVB wordt ter zake van het ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 466.