Hoge Raad, 24-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:106, 13/02873
Hoge Raad, 24-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:106, 13/02873
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 januari 2014
- Datum publicatie
- 24 januari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:106
- Zaaknummer
- 13/02873
Inhoudsindicatie
KB-Lux. Tweede cassatie. Bewijs beboetbare feiten niet geleverd. Saldo niet aanzienlijk (minder dan ƒ 100.000).
Uitspraak
24 januari 2014
nr. 13/02873
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 april 2013, nr. BK-12/00161, betreffende de aan [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) over de jaren 1992 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1 Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam is bij arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2012, nr. 11/01164, ECLI:NL:HR:2012:BV5135, vernietigd uitsluitend wat betreft de verhogingen voor de jaren 1992 tot en met 1998 en de opgelegde boeten voor de jaren 1999 en 2000, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het tweede geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3 Beoordeling van het middel
De bestreden boeten en verhogingen (hierna tezamen: boeten) houden verband met het zogenoemde Rekeningenproject.
Gelet op hetgeen in de onderdelen 3.5.1, 3.6, 3.7.1 en 3.8.4 van het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013, nr. 11/04152, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207 (hierna: het arrest van 28 juni 2013) is overwogen, kan het middel niet tot cassatie leiden. Belanghebbendes tegoed bij de Kredietbank Luxembourg op 31 januari 1994 bedroeg immers minder dan ƒ 100.000 en is derhalve niet aan te merken als aanzienlijk, zoals bedoeld in onderdeel 3.5.1 van het arrest van 28 juni 2013.
De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat de Inspecteur het bewijs van een beboetbaar feit op andere wijze dan door middel van een bewijsvermoeden heeft geleverd, zoals bedoeld in onderdeel 3.8.5 van het arrest van 28 juni 2013.
De beslissing van het Hof, waarbij de verhogingen zijn kwijtgescholden en de boetebeschikkingen zijn vernietigd, is dan ook juist, wat er zij van de door het Hof daartoe gebezigde gronden.