Hoge Raad, 23-05-2014, ECLI:NL:HR:2014:1195, 13/02591
Hoge Raad, 23-05-2014, ECLI:NL:HR:2014:1195, 13/02591
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 mei 2014
- Datum publicatie
- 23 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:1195
- Zaaknummer
- 13/02591
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Art. 14, lid 2, Wet IB 1964. Toevoeging van een vervangingsreserve aan de winst in meerdere jaren tot behoud van rechten door het Hof ten onrechte in stand gelaten.
Uitspraak
23 mei 2014
Nr. 13/02591
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 april 2013, nr. 11/00046, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1 Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd.
Belanghebbende is tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door haar tegen deze aanslag gemaakte bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank te Breda.
De Rechtbank (nr. AWB 09/2461) heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.349.338 (€ 1.066.083).
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 4.259.861 (€ 1.933.040). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3 Beoordeling van de middelen
Het Hof heeft in stand gelaten een door de Inspecteur tot behoud van rechten toegepaste correctie van het aangegeven belastbare bedrag wegens de vrijval van in 1992 gevormde vervangingsreserves tot een totaalbedrag van ƒ 1.910.523 (€ 866.957). De Inspecteur heeft deze correctie ook toegepast voor het jaar 1996 en het Hof heeft in zijn uitspraak voor dat jaar van 18 april 2013, nr. 11/00104, geoordeeld dat die vrijval van de vervangingsreserve terecht in aanmerking is genomen.
Middel 1 betoogt dat het Hof ten onrechte de hiervoor in 3.1 vermelde correctie voor zowel het jaar 1996 als het onderhavige jaar (1997) in stand heeft gelaten.
Het middel slaagt. Uit het heden tussen dezelfde partijen gewezen arrest in de zaak met nummer 13/02592, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996, vloeit voort dat de vervangingsreserve in dat jaar is afgenomen met het hiervoor in 3.1 genoemde bedrag en dat de winst van 1996 met dat bedrag wordt verhoogd. Daarom is het onjuist dit bedrag van de vervangingsreserve in het onderhavige jaar aan de winst toe te voegen.
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Gelet op het hiervoor in 3.2.2 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.