Hoge Raad, 23-05-2014, ECLI:NL:HR:2014:1196, 13/02590
Hoge Raad, 23-05-2014, ECLI:NL:HR:2014:1196, 13/02590
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 mei 2014
- Datum publicatie
- 23 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:1196
- Zaaknummer
- 13/02590
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Artikel 14, lid 2, Wet IB 1964. Art. 8:77 Awb. Vrijval vervangingsreserve. Hof miskent omvang geschil in hoger beroep.
Uitspraak
23 mei 2014
Nr. 13/02590
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 april 2013, nr. 11/00048, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1 Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd.
Belanghebbende is tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door haar tegen deze aanslag gemaakte bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank te Breda.
De Rechtbank (nr. AWB 09/2761) heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.572.189 (€ 1.167.208).
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 4.482.712 (€ 2.034.166). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend. Nu deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
3 Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen
Middel 1 is terecht voorgedragen, gelet op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 13/02591 tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest van de Hoge Raad. Het kan evenwel op grond van het hierna in onderdeel 4 overwogene niet tot cassatie leiden.
De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.