Hoge Raad, 20-06-2014, ECLI:NL:HR:2014:1458, 13/03738
Hoge Raad, 20-06-2014, ECLI:NL:HR:2014:1458, 13/03738
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 juni 2014
- Datum publicatie
- 20 juni 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:1458
- Formele relaties
- Verwijzing naar: ECLI:NL:GHAMS:2015:205
- Zaaknummer
- 13/03738
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Art. 67e AWR; art. 8:77 Awb. Motiveringseisen met betrekking tot opzet als grondslag voor boete.
Uitspraak
20 juni 2014
nr. 13/03738
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 21 juni 2013, nrs. BK-12/00444 en 12/00445, op het hoger beroep van de Inspecteur alsmede het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage (nrs. AWB 11/2472 en AWB 11/2473) betreffende een over het boekjaar 2007/2008 opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking alsmede betreffende een beschikking inzake omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2008 tot en met 30 juni 2008. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord en in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend en in het incidentele beroep een conclusie van repliek.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende drijft een onderneming. Zij maakt gebruik van de diensten van [F] (hierna: [F]) voor onder meer (reguliere) administratieve werkzaamheden en voor haar fiscale aangiften. [F] is een kostenmaatschap waarin onder meer wordt deelgenomen door [H] B.V.
[F] heeft met dagtekening 12 mei 2008 een factuur (hierna: de factuur) aan belanghebbende uitgereikt met een te betalen bedrag van in totaal € 95.200, bestaande uit een bedrag van € 80.000 wegens "voor u verrichte en te verrichten werkzaamheden op uurbasis" en een bedrag van € 15.200 aan omzetbelasting. Belanghebbende heeft het bedrag van de factuur betaald aan [H] B.V. op het op de factuur genoemde rekeningnummer.
De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat het op de factuur vermelde bedrag van € 80.000 en het daarop als omzetbelasting vermelde bedrag voor de heffing van de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting niet in aftrek kunnen worden gebracht.
3 Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen
Middel 3 richt zich onder andere met motiveringsklachten tegen ‘s Hofs oordeel dat belanghebbende opzettelijk een onjuiste aangifte voor de vennootschapsbelasting heeft gedaan.
Het middel slaagt in zoverre. Aangezien belanghebbende voor het Hof heeft betwist dat sprake was van opzet, diende het Hof in zijn uitspraak te vermelden op grond van welke feiten en omstandigheden het tot zijn oordeel omtrent de aanwezigheid van opzet was gekomen (zie HR 15 oktober 2010, nr. 09/00671, ECLI:NL:HR:2010:BO0404, BNB 2011/9).
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende willens en wetens een onjuiste aangifte heeft gedaan door het bedrag van de factuur tot de kosten van de door haar gedreven onderneming te rekenen. Ter motivering van dit oordeel heeft het Hof verwezen naar 'de vaststaande feiten en omstandigheden' alsmede naar 'de gegevens' waaruit het Hof heeft afgeleid dat belanghebbende zich ervan bewust was dat de factuur niet ziet op een tegenprestatie en dat het op de factuur betaalde bedrag niet is uitgegeven ten behoeve van de onderneming. Aangezien uit ‘s Hofs uitspraak niet blijkt welke gegevens het Hof hiermee op het oog heeft en de door het Hof vastgestelde feiten onvoldoende aanknopingspunten bevatten voor het oordeel dat sprake is van opzet, is ‘s Hofs motivering van dit oordeel ontoereikend.
De middelen 1 en 2 en middel 3 voor het overige, kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 28 oktober 2011, nr. 09/04035, ECLI:NL:HR:2011:BN7194, BNB 2012/25).