Hoge Raad, 11-07-2014, ECLI:NL:HR:2014:1623, 13/06262
Hoge Raad, 11-07-2014, ECLI:NL:HR:2014:1623, 13/06262
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 juli 2014
- Datum publicatie
- 11 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:1623
- Formele relaties
- In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBGEL:2013:4319, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/06262
Inhoudsindicatie
Energiebelasting; artikelen 59, 60 en 90 Wbm; artikelen 10.1 en 10.2 Wet IB 2001. Werkt het buiten toepassing verklaren van de wettelijke indexering van bedragen in de inkomstenbelasting door naar de energiebelasting?
Uitspraak
11 juli 2014
nr. 13/06262
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] N.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 7 november 2013, nrs. AWB 13/2967 en 13/2968, betreffende op aangifte voldane bedragen in de energiebelasting.
1 Het geding in feitelijke instantie
Belanghebbende heeft over de tijdvakken januari 2013 en februari 2013 op aangifte bedragen aan energiebelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen deze bedragen bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf, welke verzoeken bij uitspraken van de Inspecteur zijn afgewezen.
De Rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:86, lid 1, van de Awb het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak mondeling doen toelichten door mr. Y.E.J. Geradts, advocaat te Amsterdam.
3 Beoordeling van het middel
Voor de Rechtbank was in geschil het antwoord op de vraag of per 1 januari 2013 bij een ministeriële regeling indexering heeft mogen plaatsvinden van de energiebelastingtarieven genoemd in de artikelen 59 en 60 van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wbm). De Rechtbank heeft deze vraag in bevestigende zin beantwoord. Daartegen keert zich het middel.
Het middel betoogt dat de bij ministeriële regeling tot stand gebrachte indexering van de energiebelastingtarieven in 2013 geen grondslag vindt in een formele wet. Volgens de toelichting op het middel werkt de verwijzing in artikel 90 van de Wbm naar artikel 10.1 van de Wet IB 2001 niet meer omdat laatstgenoemde bepaling voor het jaar 2013 is weggevallen.
Volgens de artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet IB 2001 vindt bij het begin van elk kalenderjaar bij ministeriële regeling een indexering plaats van in de Wet IB 2001 genoemde bedragen. De formule voor deze indexering is neergelegd in artikel 10.1, lid 1, en artikel 10.2 van de Wet IB 2001.
Volgens artikel 90 van de Wbm zijn de artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet IB 2001 van overeenkomstige toepassing op – kort gezegd – de tarieven van de krachtens de Wbm geheven belastingen.
In artikel XVIII van de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 is bepaald dat artikel 10.1 van de Wet IB 2001 geen toepassing vindt bij het begin van het kalenderjaar 2013.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat, anders dan waarvan het middel uit gaat, door het hiervoor in 3.3.3 genoemde artikel XVIII, artikel 10.1 van de Wet IB 2001 niet is weggevallen. In plaats daarvan bepaalt voornoemd artikel XVIII dat artikel 10.1 van de Wet IB 2001 geen toepassing vindt bij het begin van het kalenderjaar 2013. Omdat de toepassing van artikel 10, lid 1, van de Wet IB 2001 de vervanging betreft van in die wet vermelde bedragen, tast de door artikel XVIII van de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 bewerkstelligde niet-toepassing van eerstgenoemde bepaling de in de Wbm voorziene indexering niet aan. De term ‘van overeenkomstige toepassing’ in artikel 90 van de Wbm geeft aan artikel 10, lid 1, van de Wet IB 2001 een werking buiten het door die wet bepaalde (directe) toepassingsbereik van die bepaling, zodat die van de Wbm uitgaande werking niet staat of valt met de toepasselijkheid van artikel 10, lid 1, van de Wet IB 2001 in directe zin. Ook uit de parlementaire geschiedenis van meergenoemd artikel XVIII kan worden afgeleid dat die bepaling geen andere strekking heeft dan het achterwege laten van de jaarlijkse inflatiecorrectie van de inkomsten- en loonbelasting (zie de in onderdeel 2.9 van de uitspraak van de Rechtbank weergegeven passages uit die parlementaire geschiedenis).
Gelet op het hiervoor overwogene staat het bepaalde in het hiervoor in 3.3.3 genoemde artikel XVIII niet eraan in de weg dat voor het kalenderjaar 2013 op de voet van artikel 90 van de Wbm overeenkomstige toepassing wordt gegeven aan de artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet IB 2001. Het door het middel bestreden oordeel van de Rechtbank is juist. Het middel faalt.