Home

Hoge Raad, 31-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:168, 12/05227

Hoge Raad, 31-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:168, 12/05227

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
31 januari 2014
Datum publicatie
31 januari 2014
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:168
Formele relaties
Zaaknummer
12/05227

Inhoudsindicatie

Art. 2.5 Wet IB 2001. Art. 2.5 Wet IB 2001 leidt niet tot schending belastingverdrag. Toepassing progressievoorbehoud.

Uitspraak

31 januari 2014

nr. 12/05227

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z], België (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 4 oktober 2012, nr. 12/00019, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1 Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. De inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de aanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

De Rechtbank te Breda (nr. AWB 10/2852) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, het bezwaar ontvankelijk verklaard en de aanslag verminderd.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover het de vermindering van de aanslag betreft en heeft de uitspraak van de Rechtbank voor het overige bevestigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2 Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1.

Belanghebbende woont sinds november 2001 met zijn echtgenote in België, alwaar hij een eigen woning heeft.

3.1.2.

Belanghebbende genoot in het onderhavige jaar (2007) winst uit een in Nederland gedreven onderneming (hierna: de winst) en een uitkering uit een door hem gesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de arbeidsongeschiktheidsuitkering). De belastbare inkomsten uit de in België gelegen eigen woning (hierna: het eigenwoningsaldo) waren in het onderhavige jaar negatief. 3.1.3. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar gekozen voor toepassing van de regels van de Wet IB 2001 voor binnenlandse belastingplichtigen op grond van artikel 2.5 van die wet.

3.1.4.

Uitgaande van die keuze is de onderhavige aanslag opgelegd als ware belanghebbende een binnenlandse belastingplichtige. De arbeidsongeschiktheidsuitkering is daarbij in aanmerking genomen onder toepassing van een vermindering op de voet van artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Verder is het eigenwoningsaldo in aftrek gebracht bij de berekening van het belastbare inkomen uit werk en woning.

3.2.

Voor het Hof was in geschil of het heffingsrecht ter zake van de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge het Belastingverdrag Nederland-België van 5 juni 2001 (hierna: het Belastingverdrag) aan Nederland is toegewezen vanwege samenhang tussen de desbetreffende arbeidsongeschiktheidsverzekering en belanghebbendes onderneming in Nederland. Voor het geval deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord, was tevens in geschil of de aanslag tot gevolg heeft dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering door Nederland in de heffing wordt betrokken in strijd met het bepaalde in het Belastingverdrag. Voorts was in geschil of het eigenwoningsaldo in aanmerking moet worden genomen bij het berekenen van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van de arbeidsongeschiktheidsuitkering.

3.3.1.

Het Hof heeft geoordeeld dat het heffingsrecht ter zake van de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge artikel 21 van het Belastingverdrag aan België is toegewezen.

3.3.2.

Verder heeft het Hof geoordeeld dat het Nederland ingevolge artikel 21, paragraaf 1, van het Verdrag en het arrest van de Hoge Raad van 12 maart 1980, nr. 19180, BNB 1980/170, niet is toegestaan de arbeidsongeschiktheidsuitkering in enige heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting te betrekken. Dit heeft naar het oordeel van het Hof ook te gelden in geval van toepassing van artikel 2.5 Wet IB 2001, ook al berust die toepassing op een keuze van de belastingplichtige. Het enkele uitbrengen van de keuze voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige in het aangiftebiljet kan niet worden aangemerkt als het (mede) doen van afstand van een beroep door de kiezende belastingplichtige op belastingverdragen, aldus het Hof.

3.3.3.

Het Hof heeft geoordeeld dat het niet toekomt aan de vraag of bij de berekening van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting rekening moet worden gehouden met het eigenwoningsaldo.

4 Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen

5 Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

6 Slotsom

7 Proceskosten

8 Beslissing