Hoge Raad, 08-08-2014, ECLI:NL:HR:2014:2147, 14/02077
Hoge Raad, 08-08-2014, ECLI:NL:HR:2014:2147, 14/02077
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 augustus 2014
- Datum publicatie
- 8 augustus 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:2147
- Zaaknummer
- 14/02077
Inhoudsindicatie
Art. 8:55 Awb, art. 8:75 Awb. Geen proceskostenvergoeding voor ongevraagde reactie op verzetschrift.
Uitspraak
8 augustus 2014
nr. 14/02077
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een brief van de griffier van de Rechtbank Midden-Nederland, betreffende een verzoek om een proceskostenvergoeding.
1 Het geding in feitelijke instantie
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Na vernietiging van die aanslag door de heffingsambtenaar van de gemeente Utrecht heeft belanghebbende dat beroep ingetrokken en daarbij verzocht om een proceskostenvergoeding.
De Rechtbank Midden-Nederland heeft bij een uitspraak op de voet van artikel 8:54 Awb van 24 januari 2013, nr. SBR 11/3455, aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend. De heffingsambtenaar heeft op 12 februari 2013 op de voet van artikel 8:55 Awb verzet gedaan tegen die uitspraak.
De Rechtbank heeft bij brief van 15 februari 2013 belanghebbende ervan in kennis gesteld dat een verzetschrift is ingediend. In die brief is belanghebbende niet verzocht om te reageren op het daarbij gevoegde verzetschrift. Evenmin is belanghebbende anderszins door de Rechtbank als partij in de verzetprocedure betrokken.
Bij brief van 4 maart 2013 heeft belanghebbende inhoudelijk op het verzetschrift gereageerd en heeft daarbij de Rechtbank verzocht om een proceskostenvergoeding toe te kennen ter zake van de behandeling van het verzet.
De heffingsambtenaar heeft het verzet bij schrijven van 21 augustus 2013 ingetrokken. Belanghebbende is daarvan bij brief van 2 september 2013 in kennis gesteld.
Belanghebbende heeft de Rechtbank gevraagd alsnog te beslissen op haar verzoek om een proceskostenvergoeding ter zake van de behandeling van het verzet.
De griffier van de Rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 9 oktober 2013 bericht dat nu het verzet is ingetrokken er geen bevoegdheid meer is voor de Rechtbank om uitspraak te doen op dit verzoek.
2 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft naar aanleiding van de onder 1.7 vermelde brief beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer heeft op 28 maart 2014 geconcludeerd tot niet‑ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie. Een afschrift van de conclusie is aan dit arrest gehecht.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van de klachten
Tegen een bericht van de griffier van de Rechtbank stelt de wet geen rechtsmiddel open. Het beroep in cassatie dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten overvloede merkt de Hoge Raad het volgende op. De Rechtbank heeft belanghebbende niet als partij in de verzetprocedure betrokken en was daartoe ook niet gehouden. Onder die omstandigheden heeft belanghebbende geen recht op een proceskostenvergoeding voor de door haar - ongevraagd – gegeven en in de wettelijke regeling van het verzet niet voorziene reactie op het verzetschrift.