Hoge Raad, 07-11-2014, ECLI:NL:HR:2014:3135, 14/01921
Hoge Raad, 07-11-2014, ECLI:NL:HR:2014:3135, 14/01921
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 november 2014
- Datum publicatie
- 7 november 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:3135
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2014:2029
- Zaaknummer
- 14/01921
Inhoudsindicatie
HR verklaart het beroep in cassatie n-o met toepassing van art. 80a RO.
Uitspraak
7 november 2014
Nr. 14/01921
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 maart 2014, nrs. 12/00275 tot en met 12/00281, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Leeuwarden (nrs. AWB 11/1374 en 11/1375, 11/2403 tot en met 11/2406 en 11/3229) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2005 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de Ziekenfondswet, de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente alsmede een boetebeschikking, de voor de jaren 2006 tot en met 2008 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de voor de jaren 2006 en 2007 opgelegde aanslagen in de Ziekenfondswet, alsmede de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.
2 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2014.