Hoge Raad, 14-11-2014, ECLI:NL:HR:2014:3209, 13/01800
Hoge Raad, 14-11-2014, ECLI:NL:HR:2014:3209, 13/01800
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 november 2014
- Datum publicatie
- 14 november 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:3209
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:41, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2638, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/01800
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Art. 3.2 Wet IB 2001. Financieringsrente in aanmerking te nemen bij de beoordeling of sprake is een onderneming.
Uitspraak
14 november 2014
nr. 13/01800
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de erfgenamen van [X], gewoond hebbende te [Z], (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, van 26 februari 2013, nrs. 11/00295 en 11/00296, op het hoger beroep van [X] tegen een uitspraak van de Rechtbank te Leeuwarden (nrs. AWB 09/02907 en AWB 09/02908) betreffende de aan [X] voor de jaren 2004 en 2005 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbenden hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 28 januari 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbenden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van de middelen
[X] en zijn echtgenote hebben in 2002 een onroerende zaak gekocht met het voornemen deze zelf te gaan bewonen en daarin tevens een zogeheten Bed and Breakfast (hierna: de B&B) te gaan exploiteren. In 2004 is gestart met de verbouwing van de onroerende zaak om deze geschikt te maken voor de B&B-activiteiten. De verbouwing is gefinancierd met een lening (hierna: de lening).
Voor het Hof was in geschil het antwoord op de vraag of de B&B in de onderhavige jaren (2004 en 2005) kan worden aangemerkt als een onderneming in de zin van artikel 3.2 Wet IB 2001.
Het Hof heeft geoordeeld dat de B&B wordt gevormd door het geheel van alle activa en passiva waarmee deze blijkens de commerciële jaarrekening wordt geëxploiteerd. Indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat ten aanzien van de B&B sprake is van een bron van inkomen welke moet worden gekwalificeerd als onderneming, brengen de regels van de vermogensetikettering volgens het Hof mee dat de lening (gedeeltelijk) deel uitmaakt van die bron. Om deze reden dient de rente op de lening mede in aanmerking te worden genomen bij de beantwoording van de vraag of uit die (veronderstelde) bron objectief bezien voordeel kan worden verwacht. Aan dit oordeel doet niet af hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arresten van 22 juli 1982, nr. 20535, BNB 1982/241, 3 december 1986, nr. 24120, BNB 1987/88, en 17 april 1991, nr. 27338, BNB 1991/153, omdat in het onderhavige geval de lening niet betrekking heeft op de verwerving van de B&B als zodanig maar daarvan deel uitmaakt, aldus nog steeds het Hof.
Tegen deze oordelen richten zich de middelen.
De middelen werpen de vraag op of in de beoordeling of een organisatie van arbeid en kapitaal kan worden aangemerkt als een onderneming bedoeld in artikel 3.2 Wet IB 2001 mede dient te worden betrokken de rente op geldleningen die zijn aangegaan ter financiering van die organisatie.
Deze vraag dient bevestigend te worden beantwoord, aangezien alsdan tot die organisatie mede behoort het in de vorm van vreemd vermogen werkzame kapitaal.
Uit het voorgaande volgt dat het Hof bij zijn beantwoording van de vraag of in het onderhavige geval de B&B-activiteiten kunnen worden aangemerkt als een voor rekening van [X] gedreven onderneming terecht ook de op de lening verschuldigd geworden rente in aanmerking heeft genomen, en dat de middelen falen.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.