Hoge Raad, 21-02-2014, ECLI:NL:HR:2014:340, 13/01311
Hoge Raad, 21-02-2014, ECLI:NL:HR:2014:340, 13/01311
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 februari 2014
- Datum publicatie
- 21 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:340
- Zaaknummer
- 13/01311
Inhoudsindicatie
Artikel 6:6 Awb en 8:55 Awb. Beroep niet kennelijk niet-ontvankelijk voor zover geen termijn is gesteld voor herstel van het verzuim. Rechtbank dient gemotiveerde stelling van belanghebbende over bereikbaarheid van gerecht per fax te onderzoeken.
Uitspraak
21 februari 2014
nr. 13/01311
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam van 22 november 2012, nr. AWB 12/1739, 12/2330 en 12/2331 INW-T3, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende kosten van vervolging.
1 Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn ter zake van dwangbevelen tot betaling van hem voor de jaren 2008, 2009 en 2010 opgelegde aanslagen milieuheffing door de Invorderingsambtenaar van de gemeente Spijkenisse (hierna: de Invorderingsambtenaar) bedragen aan kosten in rekening gebracht. De hiertegen gerichte bezwaren zijn bij uitspraak van de Invorderingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 30 augustus 2012 de beroepen niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende nalatig is gebleven in het aanvoeren van de gronden van het beroep. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.
2 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3 Beoordeling van de klachten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Bij drie uitspraken op bezwaar van 10 maart 2012 heeft de Invorderingsambtenaar de bezwaren van belanghebbende naar aanleiding van aan hem uitgevaardigde dwangbevelen ter zake van aanslagen milieuheffing voor de jaren 2008, 2009 en 2010 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen die uitspraken heeft belanghebbende beroep in gesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen geregistreerd onder nummer 12/1739 (betreffende het jaar 2010), nummer 12/2330 (betreffende het jaar 2009) en nummer 12/2331 (betreffende het jaar 2008).
Bij brief van 25 april 2012 is belanghebbende door de Rechtbank naar aanleiding van zijn “beroep met procedurenummer 12/1739 ONBEK GVZ” in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van vier weken na dagtekening van die brief de gronden van het beroep mee te delen. Die termijn liep derhalve af op 23 mei 2012.
De gronden van het beroep zijn op 24 mei 2012, dat is na afloop van de gestelde termijn, bij de Rechtbank ingekomen. De Rechtbank heeft hierop de beroepen met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard.
In zijn verzetschrift heeft belanghebbende zich op overmacht beroepen. Hij stelt dat hij de gronden van zijn beroep op 23 mei 2012 - en dus tijdig - per fax heeft verstuurd, maar dat de faxapparatuur van de Rechtbank deze tussen 16.51 en 17.13 uur (bij herhaling) heeft geweigerd wegens overbezetting. Tot bewijs hiervan heeft hij afschriften van een ‘Communicatie Resultatenrapport’ en een ‘Geheugen Opslag Rapport’ afkomstig uit het verzendende faxapparaat bij zijn verzetschrift gevoegd. Belanghebbende heeft in verzet aangevoerd dat de ‘faxwinkel’ om 17.00 uur sloot en dat de problemen met de verzending hem pas op 24 mei 2012 duidelijk werden, waarop hij de fax die dag opnieuw - ditmaal met succes - heeft verzonden.
Bij de in cassatie bestreden uitspraak heeft de Rechtbank geoordeeld dat de beroepen terecht met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk zijn verklaard, aangezien belanghebbende de gronden waarop de beroepen berusten buiten de gestelde termijn heeft ingediend. In dat kader heeft de Rechtbank overwogen dat het risico van het niet slagen van het verzenden van stukken per fax voor rekening van de afzender dient te komen. Door te wachten met het verzenden van de gronden tot het einde van de gestelde termijn heeft belanghebbende een risico genomen dat volgens de Rechtbank voor zijn rekening dient te blijven. Om die redenen is het verzet ongegrond verklaard.
Hiertegen komen de klachten in cassatie terecht op.
Uit de stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om binnen een door de Rechtbank gestelde termijn de gronden aan te voeren in de beroepsprocedures met de nummers 12/2330 en 12/2331, laat staan dat die termijn op 24 mei 2012 al zou zijn afgelopen. Dit ligt ook niet voor de hand, aangezien de ontvangst van die beroepen blijkens de stukken van het geding eerst op 31 mei 2012 aan belanghebbende is bevestigd, en het stellen van een termijn voor herstel van gebreken in het beroepschrift niet eerder pleegt plaats te vinden dan de verzending van een dergelijke ontvangstbevestiging. Het verzet is in zoverre ten onrechte ongegrond verklaard.
Ook voor zover het cassatieberoep betrekking heeft op de beroepsprocedure met nummer 12/1739 treft het doel.
De hiervoor in onderdeel 3.1.3 bedoelde brief van 25 april 2012, waarin de Rechtbank een termijn voor de motivering van het beroep heeft gesteld, vermeldt een faxnummer van de Rechtbank. Op grond daarvan mocht belanghebbende ervan uitgaan dat de Rechtbank op dit nummer voldoende bereikbaar zou zijn voor toezending van de motivering van het beroep. Indien dit niet het geval blijkt te zijn, is dat een omstandigheid die niet voor rekening en risico van de verzender komt. In dat verband is niet relevant dat belanghebbende met verzending van de motivering van zijn beroep heeft gewacht tot de laatste dag van de door de Rechtbank gestelde termijn. Hij mocht er op grond van de vermelding van het faxnummer door de Rechtbank van uitgaan dat de Rechtbank ook op de laatste dag van de termijn langs deze weg voldoende bereikbaar zou zijn.
De Rechtbank had daarom niet voorbij mogen gaan aan de met bewijsstukken onderbouwde stelling van belanghebbende dat het faxapparaat van de Rechtbank op de laatste dag van de termijn bij herhaling onbereikbaar was, maar de juistheid van die stelling moeten onderzoeken.
In het licht hiervan kan niet worden gezegd dat het beroep in de procedure met het nummer 12/1739 kennelijk niet-ontvankelijk is als bedoeld in artikel 8:54 van de Awb, zodat de Rechtbank het verzet ook in zoverre ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4 en 3.5 is overwogen kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Het verzet dient gegrond te worden verklaard. Wat betreft de procedure met kenmerk 12/1739 zal de Rechtbank opnieuw, naar aanleiding van een onderzoek naar belanghebbendes in 3.5.2 vermelde stelling, moeten oordelen over de ontvankelijkheid van het beroep.