Hoge Raad, 18-02-2014, ECLI:NL:HR:2014:369, 13/00535
Hoge Raad, 18-02-2014, ECLI:NL:HR:2014:369, 13/00535
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 februari 2014
- Datum publicatie
- 19 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:369
- Formele relaties
- Conclusie:, Gevolgd
- Zaaknummer
- 13/00535
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 552a en 552d Sv. 1. Ontvankelijkheid cassatieberoep. 2. Verschoningsrecht. Ad 1.De Rb heeft het klaagschrift ongegrond verklaard v.zv. het beklag betrekking heeft op de inbeslagneming onder mr. X van "stukken behorend tot matter-nummer 70075299". In zoverre kan klaagster in het ingestelde beroep worden ontvangen. T.a.v. de beslissingen die de Rb m.b.t. de "stukken vallend onder matter-nummer 70072463" heeft genomen, is de beschikking te beschouwen als een tussenbeschikking (vgl.
). Aangezien art. 552d Sv noch enige andere wetsbepaling voorziet in afzonderlijk cassatieberoep tegen een tussenbeschikking als i.c., kan klaagster in zoverre in het ingestelde beroep niet worden ontvangen. Ad 2. De HR herhaalt toepasselijke overweging uit . Het oordeel van de Rb dat m.b.t. de onder mr. X inbeslaggenomen stukken geen beroep kan worden gedaan op een (afgeleid) verschoningsrecht, omdat het mogelijke verschoningsrecht van mr. Y op die stukken is prijsgegeven door de voeging van die stukken in "een andere matter", zijnde een dossier onder een ander matter-nummer ten aanzien waarvan een ander dan een advocaat verantwoordelijkheid draagt, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.Uitspraak
18 februari 2014
Strafkamer
nr. 13/00535 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Arnhem van 21 december 2012, nummer RK 12/985, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster 2], gevestigd te [vestigingsplaats].
1 Geding in cassatie
Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de bestreden beschikking voor zover daarbij het klaagschrift gegrond is verklaard, is ingesteld door de klaagster. Namens deze hebben mr. N. van der Laan en mr. C.R.H. Freeke, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd dat de klaagster partieel niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het cassatieberoep en dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover daarbij het klaagschrift ongegrond is verklaard.
De raadsman en de raadsvrouwe van de klaagster hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Rechtbank heeft het door de klaagster op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift, dat strekt tot opheffing van het beslag en teruggave van de bescheiden en de digitale bestanden die onder de klaagster in beslag zijn genomen, ongegrond verklaard voor zover het beklag betrekking heeft op de inbeslagneming onder [advocaat 1] van "stukken behorend tot matter-nummer [001]" en heeft beslist – in het kort weergegeven - dat (i) het onderzoek, voor zover betrekking hebbend op de inbeslagneming onder [advocaat 1] van "stukken vallend onder matter-nummer [002]" wordt heropend, alsmede (ii) de zaak wordt verwezen naar de Rechter-Commissaris teneinde de in de beschikking genoemde bestanden vallend onder laatstgenoemd matter-nummer te toetsen op de in de beschikking nader omschreven wijze, en voorts heeft bepaald dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden tot de nader te bepalen raadkamerzitting.
Volgens art. 445 Sv staat tegen beschikkingen beroep in cassatie alleen open in de gevallen in dat wetboek bepaald. Krachtens art. 552d, tweede lid, Sv kan tegen "een beschikking ingevolge art. 552a" door het Openbaar Ministerie en door de klager beroep in cassatie worden ingesteld. Onder "een beschikking ingevolge art. 552a" is te verstaan een beschikking waarin de beklagrechter zich onbevoegd heeft verklaard tot kennisneming van het inleidend klaagschrift, de klager niet-ontvankelijk heeft verklaard in het inleidend klaagschrift, het beklag als bedoeld in art. 552a Sv ongegrond heeft verklaard of dit beklag gegrond heeft verklaard en ingevolge het zevende lid van art. 552a Sv de daarmede overeenkomende last geeft.
De Rechtbank heeft in de hiervoor onder 2.1 genoemde beschikking het klaagschrift ongegrond verklaard voor zover het beklag betrekking heeft op de inbeslagneming onder [advocaat 1] van "stukken behorend tot matter-nummer [001]". Voor zover het ingestelde beroep tegen die beslissing van de Rechtbank is gericht, kan de klaagster in het beroep worden ontvangen.
Genoemde beschikking houdt met betrekking tot het beklag omtrent de "stukken vallend onder matter-nummer [002]" niet een beslissing van de beklagrechter in als in 2.2 bedoeld. Ten aanzien van de beslissingen die de Rechtbank met betrekking tot die stukken heeft genomen, is de beschikking te beschouwen als een tussenbeschikking (vgl. HR 20 januari 1987,
, NJ 1987/892). Aangezien art. 552d Sv noch enige andere wetsbepaling voorziet in afzonderlijk cassatieberoep tegen een tussenbeschikking als de onderhavige, kan de klaagster in het ingestelde beroep niet worden ontvangen voor zover het ingestelde beroep tegen de hier bedoelde beslissingen van de Rechtbank is gericht.Een andere opvatting - waarbij het openstaan van beroep in cassatie tegen een tussenbeschikking afhankelijk zou zijn van het antwoord op de vraag of daarin al of niet een beslissing is vervat die, zoals in de schriftuur wordt betoogd, "gekwalificeerd dient te worden als eindbeslissing op het beklag" - zou voor de betrokken procespartijen te zeer onzekerheid scheppen of het rechtsmiddel kan worden aangewend en aldus aan de vereiste processuele duidelijkheid afbreuk doen.
Het vierde middel en het vijfde middel kunnen derhalve in cassatie niet aan de orde komen.
3 Beoordeling van het derde middel
Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat op de bestanden vallend onder matter-nummer [001] het verschoningsrecht niet van toepassing is.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"De feiten
(...) Het Openbaar Ministerie heeft een strafrechtelijk onderzoek opgestart in verband met verdenkingen van witwassen door de volgende (rechts)personen: [klaagster 1], [betrokkene 1], [betrokkene 2] en de Stiftung [A]. [klager 3] is advocaat van [klaagster 1] geweest en is nog steeds de advocaat van [betrokkene 1]. [klager 3] was tot 1 januari 2011 verbonden aan het kantoor van [klaagster 2] en daarna aan het kantoor van [klaagster 4]. [klaagster 1] is na 1 januari 2011 klant gebleven bij [klaagster 2]
In het kader van dat strafrechtelijk onderzoek hebben medewerkers van het Openbaar Ministerie en de FIOD zich begeven naar het kantoor van [klaagster 2] en er heeft aldaar een doorzoeking plaatsgevonden. Deze doorzoeking heeft tevens plaatsgevonden in de kantoorkamers van aan [klaagster 2] verbonden advocaten en fiscalisten. Onder klaagster zijn (voor zover hier van belang) in beslag genomen digitale klanten- en e-mailbestanden (volgnummers: 1 en 2 op de beslaglijst) van de volgende personen:
- [advocaat 2], advocaat;
- [advocaat 1], fiscalist;
- [advocaat 3], advocaat;
- [advocaat 4], advocaat;
- [advocaat 5], advocaat;
- [advocaat 6], advocaat.
Deze digitale bestanden zijn gekopieerd op een externe schijf en liggen verzegeld ten kantore van [klaagster 2], dan wel (volgens de officier van justitie) bij de rechter-commissaris.
(...)
Inhoudelijke overwegingen en rechtmatigheid van het beslag
a. algemene overwegingen
In een procedure als deze toetst de raadkamer de rechtmatigheid van het beslag en slechts marginaal het belang van een rechtens juiste en zorgvuldige strafvordering. De raadkamer overweegt voorts dat in het kader van deze raadkamerprocedure op basis van een klacht ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek, gelet op de aard van de procedure, niet anders dan summier kan zijn.
Op grond van artikel 96c, eerste lid, Sv, voor zover hier van belang, is de officier van justitie bevoegd ter inbeslagname elke plaats, met uitzondering van een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218, te doorzoeken. Op grond van artikel 97, eerste lid, Sv, voor zover hier van belang, kan de officier van justitie een dergelijk kantoor doorzoeken bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de rechter-commissaris niet kan worden afgewacht. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat voor een doorzoeking als bedoeld in het eerste lid de officier van justitie een machtiging van de rechter-commissaris behoeft.
Naar het oordeel van de raadkamer dient ‘kantoor’ in de zin van genoemde artikelen te worden verstaan het (fysieke en digitale) domein en archief van de verschoningsgerechtigde. Dit domein strekt zich uit tot haar werkkamer - en dus uitdrukkelijk niet tot het kantoorpand als geheel - maar strekt zich ook uit tot elders aangetroffen delen van het archief, zoals ladekasten, brievenbussen thuis, digitale bestanden, meegevoerde tassen en dossiers.
b. Ten aanzien van de inbeslagname bij de advocaten
Volgens vaste jurisprudentie zijn advocaten uit hoofde van hun ambt tot geheimhouding verplicht, zodat hen op grond van artikel 218 Sv, het recht tot verschoning toekomt.
De raadkamer overweegt vervolgens als volgt.
Voorop gesteld wordt dat indien het Openbaar Ministerie voornemens is een doorzoeking te doen in een kantoorpand waar naar alle waarschijnlijkheid verschoningsgerechtigden werken, het Openbaar Ministerie een dergelijke doorzoeking met grote zorgvuldigheid dient voor te bereiden. Tot die te betrachten zorgvuldigheid rekent de raadkamer ook een goede voorbereiding op de vraag of en zo ja, voor welke doorzoekingen een machtiging van de rechter-commissaris nodig is.
Uit het proces-verbaal van doorzoeking blijkt dat nadat de officieren van justitie zich ter plaats hebben gemeld er eerst (gedurende ruim vier uur lang) diverse (juridisch-inhoudelijke) gesprekken zijn gevoerd. Op enig moment is een lijst overhandigd waarop te lezen was welke personen, verbonden aan [klaagster 2], aan de dossiers van de personen waarop het strafrechtelijk onderzoek ziet, hebben gewerkt. Daarbij stonden de functies van de betreffende (aan [klaagster 2] verbonden) personen vermeld.
(...)
d. Ten aanzien van de inbeslagname bij fiscalist [advocaat 1]
Naar het oordeel van de raadkamer komt [advocaat 1], zijnde een fiscalist, niet een zelfstandig verschoningsrecht toe.
De raadkamer overweegt voorts dat op eerder genoemde, ter plaatse overhandigde lijst de naam van [advocaat 1] en zijn functie als fiscalist stonden vermeld. Tevens werd tijdens het gesprek voorafgaande aan de doorzoeking duidelijk dat door [klaagster 2] onderscheid is gemaakt in het dossier, waarin ten behoeve en in opdracht van [klaagster 1] en [betrokkene 1] is gewerkt. Tot januari 2011 werd gewerkt onder matter-nummer [002] onder verantwoordelijkheid van [klager 3], zijnde advocaat. Na het vertrek van [klager 3] uit het kantoor [klaagster 2] werd gewerkt onder matter-nummer [001], doch alleen ten behoeve en in opdracht van [klaagster 1].
De raadkamer ziet reden onderscheid te maken tussen deze twee matter-nummers.
d.1- Ten aanzien van matter-nummer [001]
Na het vertrek van [klager 3] - met medeneming van [betrokkene 1] als cliënt - heeft [klaagster 2] er voor gekozen om voor de werkzaamheden ten behoeve en in opdracht van [klaagster 1] een dossier met een nieuw matter-nummer aan te maken. Dit dossier is niet gevoerd onder (eind)verantwoordelijkheid van een andere advocaat maar - gelet op de uren die door de verschillende medewerkers van [klaagster 2] is gewerkt in dit matter-nummer - onder (eind)verantwoordelijkheid van fiscalisten. Zo heeft fiscalist [klaagster 6] veruit de meeste uren geschreven: 94,75 (waarvan er 90,75 zijn gedeclareerd). Daarnaast hebben de fiscalisten [klager 5] en [klaagster 7] 25 uren (waarvan er 24 zijn gedeclareerd) respectievelijk 15,5 uren (welke allemaal zijn gedeclareerd). De uren die advocaten in dit matter-nummer hebben gewerkt zijn zeer gering in verhouding tot de door voornoemde fiscalisten gewerkte uren.
Nu onvoldoende is gebleken dat aan matter-nummer [001] onder de (eind)verantwoordelijkheid van een verschoningsgerechtigde is gewerkt, kan niet langer gezegd worden dat het matter-nummer informatie bevat waarvan de wetenschap een verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd, zodat klaagster dienaangaande geen beroep op het afgeleid verschoningsrecht toekomt. Het feit dat zich mogelijk - de raadkamer kan dat niet beoordelen - in dit matter-nummer stukken bevinden uit een advocatuurlijk dossier (zijnde matter-nummer [002]), doet hieraan niet af. Immers, door het voegen van mogelijke geheimhouderstukken in een andere matter onder de verantwoordelijkheid van een niet-verschoningsgerechtigde is het verschoningsrecht prijsgegeven.
Gelet op het vorenstaande is de raadkamer van oordeel dat de doorzoeking bij [advocaat 1] en de inbeslagname van stukken vallend onder matter-nummer [001] wel rechtmatig waren. Het klaagschrift zal dan ook, voor zover betrekking op de inbeslagname onder [advocaat 1] en op dit matternummer, ongegrond worden verklaard.
(...)"
Voor de beoordeling van een beroep op het verschoningsrecht door een geheimhouder is niet doorslaggevend of de stukken waarop dat beroep ziet worden aangetroffen ten kantore van de geheimhouder zelf of bij een derde (vgl. HR 2 maart 2010,
, NJ 2010/144).Het oordeel van de Rechtbank dat met betrekking tot de onder [advocaat 1] inbeslaggenomen stukken vallend onder matter-nummer [001], geen beroep kan worden gedaan op een (afgeleid) verschoningsrecht, omdat het mogelijke verschoningsrecht van [klager 3] op die stukken is prijsgegeven door de voeging van die stukken in "een andere matter", zijnde een dossier onder een ander matter-nummer ten aanzien waarvan een ander dan een advocaat verantwoordelijkheid draagt, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Het middel is gegrond.