Home

Hoge Raad, 18-02-2014, ECLI:NL:HR:2014:370, 13/00536

Hoge Raad, 18-02-2014, ECLI:NL:HR:2014:370, 13/00536

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 februari 2014
Datum publicatie
19 februari 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:370
Formele relaties
  • Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1204, Gevolgd
Zaaknummer
13/00536

Inhoudsindicatie

Beklag, beslag. Art. 552a en 552d Sv. Ontvankelijkheid cassatieberoep. In de beschikking heeft de Rb het beklag noch afgewezen noch gegrond verklaard met de daarmede overeenkomende last doch heeft de Rb het onderzoek heropend, zodat deze beschikking te beschouwen is als een tussenbeschikking (vgl. ECLI:NL:HR:1987:AC9669). Aangezien art. 552d Sv noch enige andere wetsbepaling voorziet in afzonderlijk cassatieberoep tegen een tussenbeschikking als i.c., kan klager in het ingestelde beroep niet worden ontvangen.

Uitspraak

18 februari 2014

Strafkamer

nr. 13/00536

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Arnhem van 21 december 2012, nummer RK 12/1151, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:

[klager 3] .

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager, [klager 3], advocaat te Amsterdam. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

[klager 3] heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.

De Rechtbank heeft ten aanzien van een door de klager ingediend klaagschrift strekkende tot teruggave van het inbeslaggenomene beslist dat (i) het gesloten onderzoek wordt heropend, (ii) de zaak wordt verwezen naar de Rechter-Commissaris teneinde een in de beschikking nader omschreven toetsing te verrichten met betrekking tot de inbeslaggenomen stukken en daarvan proces-verbaal op te maken, (iii) het onderzoek op een nader te bepalen datum zal worden hervat, en (iv) de oproeping van de klager gelast tegen die nader te bepalen raadkamerzitting.

2.2.

Volgens art. 445 Sv staat tegen beschikkingen beroep in cassatie alleen open in de gevallen in dat wetboek bepaald. Ingevolge art. 552d, tweede lid, Sv kan tegen "een beschikking ingevolge art. 552a" door het Openbaar Ministerie en door de klager beroep in cassatie worden ingesteld. Onder "een beschikking ingevolge art. 552a" is te verstaan een beschikking waarin de beklagrechter zich onbevoegd heeft verklaard tot kennisneming van het inleidend klaagschrift, de klager niet-ontvankelijk heeft verklaard in het inleidend klaagschrift, het beklag als bedoeld in art. 552a Sv ongegrond heeft verklaard of dit beklag gegrond heeft verklaard en ingevolge het zevende lid van art. 552a Sv de daarmede overeenkomende last geeft.

2.3.

In de hiervoor onder 2.1 genoemde beschikking heeft de Rechtbank het - op art. 552a Sv steunende - beklag noch afgewezen noch gegrond verklaard met de daarmede overeenkomende last doch heeft de Rechtbank het onderzoek heropend, zodat deze beschikking te beschouwen is als een tussenbeschikking (vgl. HR 20 januari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC9669, NJ 1987/892). Aangezien art. 552d Sv noch enige andere wetsbepaling voorziet in afzonderlijk cassatieberoep tegen een tussenbeschikking als de onderhavige, kan de klager in het ingestelde beroep niet worden ontvangen.

Een andere opvatting - waarbij het openstaan van beroep in cassatie tegen een tussenbeschikking afhankelijk zou zijn van het antwoord op de vraag of daarin al of niet een beslissing is vervat die, zoals in de schriftuur wordt betoogd, "gekwalificeerd dient te worden als eindbeslissing op het beklag" - zou voor de betrokken procespartijen te zeer onzekerheid scheppen of het rechtsmiddel kan worden aangewend en aldus aan de vereiste processuele duidelijkheid afbreuk doen.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart de klager niet-ontvankelijk in het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2014.