Hoge Raad, 25-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:999, 13/02388
Hoge Raad, 25-04-2014, ECLI:NL:HR:2014:999, 13/02388
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 april 2014
- Datum publicatie
- 25 april 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:999
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:189, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4798, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/02388
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Familierecht. IPR. Kort geding. Vaststelling omgangsregeling in afwachting verzoek om teruggeleiding kinderen naar de VS. Aansluiting bij door Amerikaanse rechter vastgestelde omgangsregeling. Buiten grenzen rechtsstrijd? Hoogte opgelegde dwangsommen.
Uitspraak
25 april 2014
Eerste Kamer
nr. 13/02388
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[de moeder],wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
[de vader],wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de vader.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 96464/KG ZA 12-245 van de voorzieningenrechter te Assen van 17 december 2012;
b. het arrest in de zaak 200.120.781/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 maart 2013 en herstelarrest van 26 april 2013.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 19 maart 2013 heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de vader is verstek verleend.
De zaak is voor de moeder toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep.
3 Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.