Hoge Raad, 24-04-2015, ECLI:NL:HR:2015:1087, 14/04130
Hoge Raad, 24-04-2015, ECLI:NL:HR:2015:1087, 14/04130
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 april 2015
- Datum publicatie
- 24 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:1087
- Zaaknummer
- 14/04130
Inhoudsindicatie
Art. 17 Wet WOZ. Waardebepaling, vergelijking met prijs bij verkoop woning aan zittende huurder. Art. 8:41, lid 3, Awb. Griffierecht, samenhangende zaken.
Uitspraak
24 april 2015
nr. 14/04130
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld (hierna: het College) tegen de uitspraken van het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden (hierna: het Hof) van 5 augustus 2014, nrs. 13/00552 tot en met 13/00555, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld tegen de uitspraken van de Rechtbank te Assen (nrs. AWB LEE 11/2674 tot en met 11/2677) betreffende de ten aanzien van Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) voor het jaar 2011 gegeven beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) betreffende de onroerende zaken aan de [a-straat 1, 2, 3 en 4] te [Q]. De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraken beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende was op de waardepeildatum 1 januari 2010 eigenaar van de verhuurde, naast elkaar gelegen, woningen aan de [a-straat 1, 2, 3 en 4] te [Q] (hierna tezamen: de onroerende zaken). De woningen [a-straat 2 en 4] zijn in 2011 verkocht aan respectievelijk de inwonende zoon van de huurder en de huurder (hierna: de verkopen).
De heffingsambtenaar van de gemeente Westerveld heeft bij afzonderlijke beschikkingen de waarde van de onroerende zaken voor het jaar 2011 vastgesteld.
Na daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren heeft de heffingsambtenaar de beschikkingen gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op bezwaar een beroepschrift ingediend. De Rechtbank heeft belanghebbendes beroepen gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank een hoger beroepschrift ingediend.
Het Hof heeft de hoger beroepen van de heffingsambtenaar ongegrond verklaard en daartoe geoordeeld dat de heffingsambtenaar de door hem gestelde waarden niet aannemelijk heeft gemaakt, daarbij overwegend dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de met de verkopen behaalde prijzen lager zijn geweest dan de waarde in het economische verkeer van de desbetreffende woningen.
Het eerste middel komt op tegen het hiervoor onder 2.2 weergegeven oordeel van het Hof. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Daarbij zij opgemerkt dat het Hof niet de bij de verkoop aan huurders bedongen verkoopprijs heeft aangemerkt als de ingevolge artikel 17 van de Wet WOZ in aanmerking te nemen waarde. Het Hof heeft dienaangaande slechts geoordeeld dat de omstandigheid dat een dergelijke verkoopprijs niet tot uitgangspunt kan worden genomen, niet betekent dat daaraan geen enkele bewijskracht kan worden toegekend bij de beoordeling van de door de heffingsambtenaar verdedigde waarde. Het middel faalt derhalve.
Het Hof heeft bepaald dat van de heffingsambtenaar viermaal griffierecht wordt geheven.
Het tweede middel klaagt er terecht over dat het Hof viermaal griffierecht heeft geheven. De stukken van het geding laten geen andere slotsom toe dan dat sprake is van samenhang als bedoeld in artikel 8:41, lid 3, Awb in verbinding met artikel 8:108 Awb, zodat de heffingsambtenaar slechts eenmaal griffierecht verschuldigd is. Het middel slaagt derhalve. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Omdat het hoger beroep is gericht tegen in 2013 gedane uitspraken van de Rechtbank, bedraagt het griffierecht € 478.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.