Home

Hoge Raad, 18-09-2015, ECLI:NL:HR:2015:2743, 14/03720

Hoge Raad, 18-09-2015, ECLI:NL:HR:2015:2743, 14/03720

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 september 2015
Datum publicatie
18 september 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:2743
Formele relaties
Zaaknummer
14/03720

Inhoudsindicatie

Goederenrecht. Bezit strook grond. Extinctieve verjaring van revindicatie, art. 3:105 BW. Feitelijke machtsuitoefening; verkeersopvatting en uiterlijke feiten (art. 3:108 en 3:113 BW).

Uitspraak

18 september 2015

Eerste Kamer

14/03720

RM/EE

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. [eiser 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2. [eiseres 2] ,wonende te [woonplaats] ,

EISERS tot cassatie,

advocaat: mr. A.C. van Schaick,

t e g e n

DE GEMEENTE LANDGRAAF,zetelende te Landgraaf,

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en de Gemeente.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de vonnissen in de zaak 163710 / HA ZA 11-649 van de rechtbank Maastricht van 28 september 2011 en 2 mei 2012;

b. het arrest in de zaak HD 200.111.790/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 april 2014.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen de Gemeente is verstek verleend.

De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging en verwijzing.

3 Beoordeling van het middel

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [eiser] c.s. zijn sinds 1 september 1989 eigenaar van een bungalow met tuin en verdere aanhorigheden op het adres [a-straat 1] te Landgraaf.

(ii) Begin 2010 hebben [eiser] c.s. het plan opgevat de bungalow te verkopen. Bij de voorbereiding is gebleken dat de Gemeente in het kadaster staat vermeld als eigenaar van drie aangrenzende stroken grond met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 452 m2.

(iii) Bij brief van 1 maart 2010 hebben [eiser] c.s. met betrekking tot de drie stroken grond aan de Gemeente geschreven, voor zover in de onderhavige procedure van belang:

“(…) Na 20 jaar gebruik plus onderhoud van de strook grond grenzend aan de [a-straat] verzoek ik om overdracht in eigendom met een beroep op verjaring.

(…)”

3.2

[eiser] c.s. hebben in de onderhavige procedure een verklaring voor recht gevorderd dat de rechtsvordering van de Gemeente tot revindicatie van de drie stroken grond is verjaard, en veroordeling van de Gemeente tot medewerking aan de levering van genoemde drie stroken grond aan [eiser] c.s. In cassatie is uitsluitend nog de vordering met betrekking tot één van deze stroken (hierna ook: de grootste gele strook) aan de orde. De Gemeente heeft in reconventie gevorderd [eiser] c.s. te veroordelen tot beëindiging van het gebruik en ontruiming van deze strook. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat de rechtsvordering van de Gemeente tot revindicatie van de grootste gele strook is verjaard en heeft de Gemeente veroordeeld om mee te werken aan de levering van deze strook. De vordering in reconventie tot ontruiming van deze strook is afgewezen.

3.3

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de grootste gele strook vernietigd en – kort weergegeven – [eiser] c.s. veroordeeld deze strook te ontruimen. Het heeft daartoe als volgt overwogen:

“4.12. Het beroep op extinctieve verjaring ex artikel 3:105 BW slaagt indien komt vast te staan dat een niet-rechthebbende bezitter is geworden, de rechtsvordering van de eigenaar strekkende tot beëindiging van dat bezit sindsdien is verjaard waarbij een verjaringstermijn van twintig jaar geldt en degene die het beroep op extinctieve verjaring doet bezitter was op het moment van verjaring van deze rechtsvordering. Bezit wordt verkregen door inbezitneming op zodanige wijze dat men zich de feitelijke macht over het goed verschaft met de pretentie rechthebbende te zijn.

4.13.

Het hof is van oordeel dat noch de plaatsing van genoemd nummerbord noch de aanleg van genoemd pad in casu duiden op een pretentie van eigendom. De gemeente heeft terecht naar voren gebracht dat ook een huurder een stenen nummerbord kan plaatsen en een pad kan aanleggen. Het feit dat de grootste gele strook optisch één geheel vormt met het perceel van [eiser] c.s. is op zichzelf evenmin aanwijzing dat sprake is van inbezitneming. Het enkele gebrek aan zichtbare scheidslijn tussen de betreffende percelen doet geen bezit ontstaan. Gesteld noch gebleken is dat genoemde stootrand als afscheiding van dit optisch geheel functioneert of daartoe is aangelegd. Ook is in het midden gebleven door wie (de rechtsvoorganger van [eiser] c.s. of de gemeente) deze stootrand is aangebracht. [eiser] c.s. hebben niet weersproken dat de door hen genoemde bloembakken recent zijn aangebracht, zoals door de gemeente aangevoerd, [eiser] c.s hebben althans geen datum genoemd waarop zij deze – overigens eerst bij memorie van antwoord opgevoerde – bloembakken hebben geplaatst. Deze laatste overweging geldt ook voor de door [eiser] c.s. genoemde aangebrachte beplantingen en geplaatste keien. Onduidelijk is voorts gebleven wat deze beplantingen en dit plaatsen van keien precies inhield. De aard van de onderhoudswerkzaamheden is in het licht van de door de gemeente gestelde situatie ter plekke te veel in het vage gebleven. De door [eiser] c.s. opgevoerde feiten kunnen daarom – ook in onderlinge samenhang gezien – niet tot de vaststelling leiden dat sprake is geweest van feitelijke machtsverschaffing met de pretentie rechthebbende te zijn gedurende een periode van twintig jaar.”

3.4.1

Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat het hof ten onrechte voor bezitsverkrijging een vergelijking heeft gemaakt met de feitelijke macht die wordt uitgeoefend als huurder. Er is in de onderhavige zaak geen enkel aanknopingspunt voor de aanname dat [eiser] c.s. zich de macht zouden hebben verschaft met de pretentie van huurders, aldus het onderdeel.

3.4.2

Bij de beoordeling van deze klacht wordt het volgende vooropgesteld. Voor de beantwoording van de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (art. 3:113 lid 1 BW). Indien de zaak in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende (art. 3:113 lid 2 BW). De machtsuitoefening moet derhalve zodanig zijn dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet (Parl. Gesch. Boek 3, p. 434). Het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent wordt, evenals de vraag of hij voor zichzelf of voor een ander houdt, bepaald naar verkeersopvatting en overigens op grond van uiterlijke feiten (art. 3:108 BW).

3.4.3

Het hof heeft geoordeeld dat noch de plaatsing van een stenen nummerbord waarop het huisnummer is aangebracht, noch de aanleg van een pad dat alleen toegang verleent tot de woning van [eiser] c.s., “in casu duiden op een pretentie van eigendom”. Het hof heeft dit oordeel gemotiveerd met het argument dat ook een huurder een stenen nummerbord kan plaatsen en een pad kan aanleggen. Aldus heeft het hof een onjuiste maatstaf aangelegd. De theoretische mogelijkheid dat ook een huurder op deze wijze de feitelijke macht over de bewuste strook grond kon uitoefenen, leidt nog niet tot ontkennende beantwoording van de vraag of [eiser] c.s. deze strook grond in bezit hebben genomen. Die mogelijkheid is pas van belang indien er – in het bijzonder voor de Gemeente als rechthebbende – objectieve aanwijzingen waren om de machtsuitoefening door [eiser] ook daadwerkelijk als die van een huurder aan te merken. Bovendien moet de Gemeente zich daarop hebben beroepen. Het hof heeft over een en ander niets vastgesteld.

3.4.4

Het onderdeel slaagt dus in zoverre. Voor het overige behoeft het geen behandeling.

3.5

Het hof heeft in rov. 4.13 overwogen dat gesteld noch gebleken is dat de stootrand functioneert of is aangelegd als afscheiding van het optisch geheel, bestaande uit de grootste gele strook en het perceel van [eiser] c.s. Dit oordeel is onbegrijpelijk in het licht van de passages uit de gedingstukken die in onderdeel 2 zijn aangehaald. Dit onderdeel slaagt derhalve eveneens.

3.6

De klachten van onderdeel 3 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Beslissing