Hoge Raad, 13-02-2015, ECLI:NL:HR:2015:299, 13/05264
Hoge Raad, 13-02-2015, ECLI:NL:HR:2015:299, 13/05264
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 februari 2015
- Datum publicatie
- 13 februari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:299
- Formele relaties
- Conclusie:, Contrair
- Zaaknummer
- 13/05264
Inhoudsindicatie
Invorderingswet 1990; art. 54. Naheffingsaanslag dochtervennootschap, die door Ontvanger in verrekening is gebracht met teruggaaf aan moedervennootschap, wordt na in beroep bereikt compromis op een lager bedrag vastgesteld. Is vordering moedervennootschap tot betaling restant teruggaaf door verrekening tenietgegaan?
Uitspraak
13 februari 2015
Eerste Kamer
nr. 13/05264
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/RIJNMOND,kantoorhoudende te Rotterdam,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk,
t e g e n
HYDEPARK INVESTMENTS B.V.,gevestigd te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Ontvanger en HCCI.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 371975/HA ZA 11-328 van de rechtbank Rotterdam van 8 februari 2012;
b. de arresten in de zaak 200.107.805/01 en 200.107.836/01 van het gerechtshof Den Haag van 26 februari 2013 en 16 juli 2013.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 16 juli 2013 heeft de Ontvanger beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen HCCI is verstek verleend.
De zaak is voor de Ontvanger toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.
3 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) HCCI heeft van eind 1999 tot 20 juli 2005 alle aandelen gehouden in de besloten vennootschap Calling Card International B.V. (hierna: CCI). Voor diezelfde periode zijn HCCI en CCI voor de heffing van vennootschapsbelasting en omzetbelasting als fiscale eenheid aangemerkt.
(ii) In januari 2006 is CCI een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen 2003 opgelegd ten bedrage van € 253.531,--, inclusief boete en heffingsrente (hierna: de naheffing CCI).
(iii) Op 6 december 2005 is CCI voorlopige surseance van betaling verleend, waarna op 17 januari 2006 haar faillissement is uitgesproken.
(iv) Op 12 augustus 2006 is een aan HCCI opgelegde aanslag vennootschapsbelasting verminderd met een bedrag van € 467.140,-- (hierna: de teruggaaf HCCI). Deze aanslag had betrekking op de periode waarin de fiscale eenheid met CCI bestond.
(v) Bij ‘kennisgeving invorderingsrente/verrekening’ van 14 september 2006 is aan HCCI medegedeeld dat het bedrag van de teruggaaf HCCI (onder meer) met de naheffing CCI wordt verrekend, tot een bedrag van € 242.309,--, zulks op de voet van art. 24 lid 1 Iw.
(vi) Tegen de naheffing CCI is bezwaar gemaakt. In hoger beroep is door partijen in 2010 een compromis bereikt. Op grond van dit compromis heeft het hof het bedrag van de naheffing CCI verminderd tot het bedrag van € 72.810,--. De naheffing is derhalve met een bedrag van € 169.499,-- verminderd.
HCCI vordert in dit geding het bedrag van deze vermindering aan haar te betalen.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank op een in cassatie niet meer van belang zijnd punt vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering goeddeels opnieuw toegewezen. Daartoe heeft het hof overwogen dat HCCI, nu het bedrag van de door haar voldane naheffing CCI is verminderd, op de voet van art. 6:203 BW een vordering uit onverschuldigde betaling toekomt jegens de Ontvanger. De Invorderingswet 1990 en de Awb staan volgens het hof niet aan het aannemen van deze vordering in de weg. Het hof heeft voor zijn oordeel mede verwezen naar art. 54 Iw, dat bepaalt dat als een belastingaanslag is betaald door een derde die door de Ontvanger terzake aansprakelijk is gesteld, de teruggaaf als gevolg van de vermindering van de aanslag plaatsvindt aan die derde. Voorts heeft het hof overwogen dat HCCI door de verrekening die ten onrechte heeft plaatsgevonden, geen volledige betaling van de teruggaaf HCCI heeft gekregen. (rov. 8 en 9)
Onderdeel 2.1 van het middel - onderdeel 1 bevat geen klacht - keert zich tegen het oordeel van het hof dat HCCI op de voet van art. 6:203 BW een vordering uit onverschuldigde betaling toekomt jegens de Ontvanger. Anders dan het hof heeft geoordeeld, staan de Invorderingswet 1990 en de Awb wel aan het aannemen van die vordering in de weg, aldus het onderdeel; deze schrijven in het geval van vermindering van een aanslag terugbetaling aan de belastingschuldige voor. Onderdeel 2.4 voert aan dat, anders dan het hof heeft overwogen, de vordering van HCCI uit de teruggaaf HCCI door de verrekening is tenietgegaan en niet is herleefd door de latere vermindering van de naheffing CCI, zodat HCCI geen vordering heeft wegens onvolledige betaling van de teruggaaf HCCI.
De onderdelen zijn ongegrond. In deze zaak doet zich niet het geval voor dat een aanslag bij een latere beschikking is verminderd, op welk geval het door het hof toegepaste art. 54 Iw mede betrekking heeft, maar het geval dat bezwaar en beroep is ingesteld tegen een opgelegde aanslag, zodat tijdens de behandeling daarvan de juiste hoogte van die aanslag nog niet zeker was.
Door het hiervoor in 3.1 onder (vi) genoemde, in dat beroep bereikte compromis en de vastlegging daarvan in de uitspraak van de belastingrechter is het bedrag van de naheffing CCI op een lager bedrag vastgesteld dan waarvoor die aanslag door de Ontvanger in verrekening is gebracht met de teruggaaf HCCI. Dit betekent dat het verschil tussen beide bedragen ten onrechte door de Ontvanger is verrekend, en dat het hof terecht heeft geoordeeld dat de vordering die HCCI toekomt uit de teruggaaf HCCI, niet volledig door de Ontvanger is voldaan.
Anders dan de Ontvanger betoogt, is deze vordering derhalve niet door de verrekening tenietgegaan en hebben het compromis en de uitspraak van de belastingrechter dus niet geleid tot een nieuwe verbintenis (die strekt tot terugbetaling van het teveel verrekende). Door het tegen de naheffing CCI ingestelde bezwaar en beroep was nog niet zeker of de Ontvanger het bedrag daarvan tot de juiste hoogte in verrekening had gebracht. In verband daarmee was de vordering van HCCI uit de teruggaaf HCCI nog niet (met zekerheid) tenietgegaan door de verrekening. Uit de Invorderingswet 1990 of de Awb volgt niet iets anders.
Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.