Hoge Raad, 18-12-2015, ECLI:NL:HR:2015:3601, 15/00453
Hoge Raad, 18-12-2015, ECLI:NL:HR:2015:3601, 15/00453
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 december 2015
- Datum publicatie
- 18 december 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:3601
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2014:10021, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/00453
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking. Artikelen 27a AWR, 27e AWR en 52a AWR. Rechtbank heeft niet gebruik gemaakt van bevoegdheid van artikel 27a AWR, zodat de Inspecteur in beroep niet in de gelegenheid was een informatiebeschikking te geven.
Uitspraak
18 december 2015
nr. 15/00453
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 december 2014, nr. 12/00345, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Leeuwarden (nr. AWB 09/1870) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2005 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mrs. R.W.J. Kerckhoffs en A.J.C. Perdaems, advocaten te Breda.
2 Uitgangspunten in cassatie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft bij brief van 24 december 2008 bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Zij heeft bij brief van 11 augustus 2009, ingekomen op 12 augustus 2009, bij de Rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Inspecteur op het bezwaarschrift. In een brief aan de Rechtbank van 25 april 2012 heeft de Inspecteur de Rechtbank geadviseerd de inhoudelijke behandeling van de zaak voort te zetten en geen gebruik te maken van de in artikel 27a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) neergelegde mogelijkheid om te bepalen dat hoofdstuk VIII, afdeling 2, van de AWR gedurende een zekere termijn van toepassing blijft. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 oktober 2012 het beroep gegrond verklaard.
Voor het Hof was onder meer in geschil het antwoord op de vraag of de omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e, lid 1, van de AWR toepassing vindt.
Het Hof is bij de beantwoording van die vraag ervan uitgegaan dat in een zaak waarin op 1 juli 2011 beroep bij de rechtbank was ingesteld, artikel 27e van de AWR van toepassing is zoals deze bepaling van kracht was vóór 1 juli 2011. De met ingang van 1 juli 2011 in werking getreden tekst van artikel 27e van de AWR, bezien in samenhang met het per die datum in werking getreden artikel 52a van de AWR, kan naar het oordeel van het Hof niet zijn bedoeld voor situaties waarin op 1 juli 2011 beroep aanhangig is en de inspecteur niet tot het geven van een informatiebeschikking bevoegd was. Het geven van een informatiebeschikking houdt immers verband met het uitoefenen van de informatiebevoegdheden op grond van artikel 47 van de AWR die de inspecteur blijkens het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 1988, nr. 23925, BNB 1988/160, in de beroepsfase niet kan uitoefenen. Daarom moet ervan worden uitgegaan dat in diezelfde fase ook het geven van een daarmee verband houdende informatiebeschikking niet (meer) is toegestaan. Hetzelfde heeft te gelden als het gaat om de naleving van de administratieplicht op grond van artikel 52 van de AWR, aldus nog steeds het Hof. Dit een en ander brengt mee dat in zaken waarin op 1 juli 2011 beroep aanhangig was, de sanctie van artikel 27e van de AWR toepassing kan vinden zonder dat een informatiebeschikking is gegeven.
Het Hof heeft vervolgens overwogen dat in zaken waarin het beroep is gericht tegen het niet tijdig doen van een uitspraak door de inspecteur, de rechtbank evenwel op grond van artikel 27a van de AWR kan bepalen dat de inspecteur tijdens de beroepsfase van zijn in artikel 47 tot en met 56 van de AWR genoemde bevoegdheden gebruik kan blijven maken. Dit brengt mee dat in dergelijke zaken waarin op 1 juli 2011 beroep aanhangig was, de inspecteur de mogelijkheid heeft tot het uitoefenen van de informatiebevoegdheden, waaronder de in artikel 52a van de AWR genoemde bevoegdheid tot het geven van een informatiebeschikking. De met ingang van 1 juli 2011 in werking getreden tekst van de artikelen 27e en 52a van de AWR moet derhalve onverkort in deze zaken worden toegepast, aldus het Hof. Gelet op het bepaalde in artikel 27a van de AWR had de Inspecteur in het onderhavige geval de mogelijkheid tot het geven van een informatiebeschikking in de beroepsfase. De omstandigheid dat de Inspecteur uitdrukkelijk heeft afgezien van toepassing van artikel 27a van de AWR, maakt dit niet anders, aldus het Hof, dat vervolgens heeft geoordeeld dat bij ontbreken van een informatiebeschikking artikel 27e van de AWR geen toepassing kan vinden.
3 Beoordeling van het door belanghebbende voorgestelde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.