Hoge Raad, 24-03-2015, ECLI:NL:HR:2015:715, 13/06162
Hoge Raad, 24-03-2015, ECLI:NL:HR:2015:715, 13/06162
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 maart 2015
- Datum publicatie
- 24 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:715
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:254, Gevolgd
- Zaaknummer
- 13/06162
Inhoudsindicatie
1. Gebruik van een niet-redengevend onderdeel van de verklaring van verdachte als bewijs. Dit leidt niet tot cassatie omdat de bewezenverklaring, indien voormeld onderdeel van de verklaring van verdachte wordt weggedacht, z.m. toereikend is gemotiveerd. 2. Overschrijding inzendtermijn in h.b., voortvarende afdoening. ’s Hofs oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden omdat de overschrijding van de inzendtermijn door een bijzondere voortvarende behandeling van de zaak in h.b. is gecompenseerd, is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de zaak in h.b. eerst bijna twee jaren en vijf maanden na het instellen van het hoger beroep is afgedaan. De HR doet om doelmatigheidsredenen de zaak zelf af.
Uitspraak
24 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/06162
ARA/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 29 november 2013, nummer 22/003308-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Bewezenverklaring en bewijsvoering
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1:
hij op 27 januari 2009 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [a-straat 1]) 464 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2:
hij in de periode van 21 juli 2008 tot en met 26 januari 2009 te Rotterdam, opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt, (in een pand aan de [a-straat 1]) een hoeveelheid van 464 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3:
hij in de periode van 21 juli 2008 tot en met 27 januari 2009 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 61834 kWh elektriciteit, toebehorende aan Eneco."
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard -zakelijk weergegeven-:
Het was de bedoeling dat ik in het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] zou gaan wonen. Ik had de woning gehuurd in 2009. Ik heb mij voorgesteld aan [betrokkene 2] als zijnde de nieuwe bewoner van de woning aan de [a-straat 1]. Ik kan nu niet meer aantonen dat [betrokkene 1] bestaat. Ik heb geen gegevens meer van hem."
Het Hof heeft ten aanzien van het bewezenverklaarde voorts het volgende overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotitie, het verweer gevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft de raadsman betoogd dat ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde het (voorwaardelijk) opzet ontbreekt en dat ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde het oogmerk ontbreekt omdat het contract met Eneco immers niet op naam van de verdachte stond.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de huurder was van het appartement waar op 27 januari 2009 een hennepkwekerij is aangetroffen, te weten de [a-straat 1] te [plaats]. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij dit pand onderverhuurde aan ene [betrokkene 1]. Hij weet niet waar deze [betrokkene 1] woont en heeft geen telefoonnummer van hem omdat hij zijn telefoon twee dagen voor zijn aanhouding heeft vervangen. De huur werd elke maand contant door deze [betrokkene 1] betaald. De verdachte heeft verklaard dat hij een paar keer naar de [a-straat 1] is gegaan om daar het door [betrokkene 1] verschuldigde geld op te halen. De verdachte heeft verklaard dat hij nooit heeft geweten of gemerkt dat er in het pand een hennepkwekerij aanwezig was. Tenslotte heeft de verdachte verklaard dat hij op 27 januari 2009 heeft waargenomen dat er met de elektriciteitsmeter was geknoeid.
Het hof acht de verklaring van de verdachte omtrent de onderverhuur van het appartement ongeloofwaardig. Uit de stukken in het dossier noch ter terechtzitting in hoger beroep is op enigerlei wijze het bestaan van [betrokkene 1] aannemelijk geworden. De verdachte heeft, behalve een naam, geen nadere gegevens over deze [betrokkene 1] kunnen verstrekken. Voorts heeft de getuige [betrokkene 2], de buurman op nummer [2] aan de [a-straat] te [plaats], verklaard dat de man die op 27 januari 2009 de deur opende van de woning van nummer [1] en door de politie werd aangehouden, te weten de verdachte, de man is die zich samen met een andere man, eerder aan hem had voorgesteld als de nieuwe bewoner van dat pand en zijn zoon en dat die hem een andere keer een fles rosé had cadeau gedaan. Die laatste keer had hij de verdachte en zijn zoon samen uit het appartement op nummer [1] zien komen. [betrokkene 2] verklaarde dat het hem was opgevallen dat er in de woning op nummer [1] licht bleef branden en dat er ramen open stonden. Ook rook hij af en toe een henneplucht in het portiek. De verdachte is in het appartement aangehouden.
Het hof is van oordeel dat, het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, vast is komen te staan dat de verdachte het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] huurde en zich ook daadwerkelijk regelmatig in en in de omgeving van dat pand bevond, zodat hij ook afwist van de hennepkwekerij en de daarmee samenhangende elektriciteitsafname ten behoeve van die hennepkwekerij in die woning. Derhalve is het hof van oordeel dat de feiten onder 1, 2 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezenverklaard. Het hof verwerpt de verweren van de raadsman.
(...)"
3 Beoordeling van het eerste middel
Het middel klaagt dat het Hof gebruik heeft gemaakt van een deel van de verklaring van de verdachte dat niet redengevend is voor de bewezenverklaring.
Het Hof heeft de bewezenverklaring mede doen steunen op de verklaring van de verdachte dat hij niet meer kan aantonen dat [betrokkene 1] bestaat en hij geen gegevens meer van hem heeft (bewijsmiddel 1). In zijn hiervoor onder 2.3 weergegeven overweging heeft het Hof geoordeeld dat de stelling van de verdachte dat hij het appartement aan ene [betrokkene 1] had onderverhuurd ongeloofwaardig is. Het Hof heeft dit onderdeel van de verklaring van de verdachte, dat niet redengevend is voor de bewezenverklaring, dus ten onrechte onder de bewijsmiddelen opgenomen. Daarover klaagt het middel terecht. Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden. Mede gelet op de hiervoor weergegeven bewijsoverweging van het Hof is de bewezenverklaring, indien voormeld onderdeel van de verklaring van de verdachte wordt weggedacht, zonder meer toereikend gemotiveerd. Daarom heeft de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak.