Hoge Raad, 16-01-2015, ECLI:NL:HR:2015:79, 13/04069
Hoge Raad, 16-01-2015, ECLI:NL:HR:2015:79, 13/04069
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 januari 2015
- Datum publicatie
- 16 januari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2015:79
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:122, Gevolgd
- Zaaknummer
- 13/04069
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Art. 3:12, lid 1, Wet IB 2001. Verkoop agrarische grond met verplichting tot sanering daarvan. Omvang landbouwvrijstelling wordt niet beïnvloed door de saneringsverplichting die de verkoper jegens de koper op zich heeft genomen.
Uitspraak
16 januari 2015
nr. 13/04069
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X-Y] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 juli 2013, nr. 11/00630, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 10/6101) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2007 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 25 februari 2014 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Staatsecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van de middelen
In het onderhavige jaar (2007) heeft de vennootschap onder firma waarvan belanghebbende deel uitmaakte (hierna: de VOF) voor een bedrag van € 773.925 een perceel grond verkocht aan een derde (hierna: de verkoop). De daarbij behaalde boekwinst is gedeeltelijk vrijgesteld op grond van artikel 3.12, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de landbouwvrijstelling). De waarde in het economische verkeer van het perceel bij voortgezette agrarische bestemming bedroeg ten tijde van de verkoop € 546.300.
De VOF heeft zich in het kader van de verkoop verplicht zorg te dragen voor het saneren en aanvullen met zand van een zich op het perceel grond bevindend puinpad. Van het totale bedrag van de grondsaneringskosten (€ 30.301) is een gedeelte ter grootte van € 15.301 ten laste van de VOF gekomen. Het restant van de kosten is door de koper van de grond aan belanghebbende vergoed.
Voor het Hof was in geschil in hoeverre de landbouwvrijstelling van toepassing is op de door belanghebbende bij de verkoop gerealiseerde winst.
Het Hof heeft geoordeeld dat de grondsaneringskosten zijn opgeroepen door de verkoop en dat deze kosten bij de vaststelling van het onder de landbouwvrijstelling te begrijpen voordeel daarop in aftrek dienen te worden gebracht. Hiertegen richten zich de middelen.
Bij verkoop van een aan een landbouwbedrijf dienstbaar perceel grond is de daarbij gerealiseerde boekwinst, die wordt bepaald door het verschil tussen de bij de verkoop ontvangen prestatie en de boekwaarde van de grond, vrijgesteld voor zover deze winst is toe te rekenen aan ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer van de grond bij voortzetting van de aanwending ervan in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf. In het onderhavige geval zijn de VOF en de koper in het kader van de verkoop overeengekomen dat de VOF ten behoeve van de koper zou zorgdragen voor sanering van de grond en dat de kosten daarvan, behoudens een bijdrage van de koper tot een bedrag van € 15.000, ten laste van de VOF zouden komen. Een en ander maakt dat de bij de verkoop door de VOF van de koper ontvangen tegenprestatie mede wordt bepaald door de saneringsverplichting die de VOF bij de verkoop op zich heeft genomen. De bij de verkoop behaalde boekwinst wordt daardoor beïnvloed, doch een en ander maakt niet dat het bedrag van de in die boekwinst begrepen vrijgestelde waardeontwikkeling van de grond lager is geworden. Het eerste middel slaagt in zoverre.
Gelet op het hiervoor in 2.3 overwogene kan ‘s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.
3 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 13/04005 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.