Home

Hoge Raad, 03-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1035, 15/04616

Hoge Raad, 03-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1035, 15/04616

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 juni 2016
Datum publicatie
3 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:1035
Formele relaties
Zaaknummer
15/04616

Inhoudsindicatie

Art. 226 Gemeentewet. Hondenbelasting. Het houden van een hond is niet naar zijn aard enkel voorbehouden aan natuurlijke personen. Art. 8:75 Awb. Art. 1, letter a, Bpb. Proceshandelingen namens een BV verricht door belanghebbende zelf. Geen door een derde verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

3 juni 2016

nr. 15/04616

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenwaard (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 7 september 2015, nr. BK‑15/00324, op het hoger beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 14/4184) betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de hondenbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Het College heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.

Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Belanghebbende is bestuurder en enig aandeelhouder van [A] B.V. (hierna: de BV). De BV houdt zich onder meer bezig met "Akker- en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren".

2.1.2.

Belanghebbende was bij aanvang van het belastingjaar 2014 eigenaar van drie honden. Eén daarvan, een Dwergschnauzer teef, (hierna: de hond) heeft belanghebbende op 16 januari 2014 verkocht aan de BV.

2.1.3.

Op 27 maart 2014 heeft belanghebbende namens de BV een aangifteformulier hondenbelasting 2014 bij de heffingsambtenaar ingediend. Daarin is vermeld dat de BV per 16 januari 2014 eigenaar is geworden van de hond.

2.1.4.

Met dagtekening 30 april 2014 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende voor het belastingjaar 2014 een aanslag hondenbelasting “3e hond” ter zake van het houden van de hond opgelegd.

2.1.5.

Ingevolge artikel 2, lid 2, van de Verordening hondenbelasting 2014 van de gemeente Molenwaard wordt als houder van een hond aangemerkt “degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is”.

3 Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

3.1.1. Voor het Hof was in geschil of de heffingsambtenaar de hiervoor onder 2.1.4 vermelde aanslag terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Het geschil spitste zich toe op de vraag of belanghebbende na verkoop van de hond aan de BV houder is van de hond.

3.1.2. Het Hof heeft geoordeeld dat voor houderschap doorslaggevend is het uitoefenen van de feitelijke macht. Naar het oordeel van het Hof is de BV op 16 januari 2014 houder van de hond geworden. Het Hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit de door belanghebbende en de BV gesloten overeenkomst waarbij de hond door belanghebbende aan de BV is verkocht, noch uit enig ander in het geding gebracht feit kan worden afgeleid dat de hond na de levering in bezit van belanghebbende is gebleven en/of dat belanghebbende de hond na de levering voor de BV is gaan houden.

3.2.1. Het middel berust op de stelling dat voor de toepassing van artikel 226, lid 1, Gemeentewet het houden van een hond in de zin van die bepaling naar zijn aard enkel is voorbehouden aan natuurlijke personen, omdat alleen natuurlijke personen de macht kunnen uitoefenen over een hond.

3.2.2. Die stelling gaat uit van een onjuiste opvatting omtrent het begrip ‘houden’ in de zin van voormelde bepaling en is daarom onjuist. Het middel faalt derhalve.

4 Beoordeling van de in het incidentele beroep voorgestelde middelen

5 Proceskosten

6 Beslissing