Hoge Raad, 14-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1195, 15/01137
Hoge Raad, 14-06-2016, ECLI:NL:HR:2016:1195, 15/01137
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 juni 2016
- Datum publicatie
- 14 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:1195
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:485, Gevolgd
- Zaaknummer
- 15/01137
Inhoudsindicatie
Art. 246 Sr. Ontuchtige handelingen. Het onverhoeds knijpen in de billen van aangeefster. HR: art. 81.1 RO.
Uitspraak
14 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/01137
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 februari 2015, nummer 20/003283-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.W.J. Faber, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Beoordeling van het tweede middel
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
Nu de Hoge Raad de zaak binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep afdoet, waardoor de overschrijding van de inzendtermijn in voldoende mate wordt gecompenseerd, kan - wat betreft de totale duur van de behandeling in cassatie - niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM.
Het middel faalt derhalve.