Hoge Raad, 08-07-2016, ECLI:NL:HR:2016:1355, 15/03816
Hoge Raad, 08-07-2016, ECLI:NL:HR:2016:1355, 15/03816
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 juli 2016
- Datum publicatie
- 8 juli 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:1355
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2015:1988, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 15/03816
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Art. 3.42a Wet IB 2001; artt. 1a en 2 van de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 en de bijlage daarbij (tekst 2010 en 2011). Geen MIA voor investering in “nieuw gebouw voor gecertificeerde dienstverlening” waarbij niet uitsluitend gecertificeerd hout is gebruikt. Geen schending van gelijkheidsbeginsel t.o.v. gevallen waarbij o.g.v. beleid MIA wordt verleend indien voor niet meer dan € 500 aan niet-gecertificeerd hout is gebruikt.
Uitspraak
8 juli 2016
nr. 15/03816
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 7 juli 2015, nr. BK-14/01598, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 14/3988) betreffende de ten aanzien van belanghebbende voor het jaar 2011 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende vormt tezamen met onder meer [A] B.V. (hierna: de dochtervennootschap) een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
De dochtervennootschap exploiteert een hotel-restaurant, dat zij heeft laten verbouwen. In het kader van deze verbouwing heeft de dochtervennootschap onder andere een investering gedaan van (meer dan) € 1.000.000 in de keuken en het restaurant van het hotel-restaurant (hierna: de investering). De investering geldt als investering in een “nieuw gebouw voor gecertificeerde dienstverlening” in de zin van onderdeel B 1004 van de voor het jaar 2010 geldende tekst van de bijlage bij de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 (hierna: de Aanwijzingsregeling) en onderdeel B 1026 van de voor het jaar 2011 geldende tekst van die bijlage (hierna voor beide jaren aangeduid als: de Milieulijst). Het hout dat is gebruikt bij de verbouwing waarop de investering betrekking heeft, is niet uitsluitend duurzaam, gecertificeerd hout als omschreven in onderdeel B 1004 respectievelijk onderdeel B 1026 van de Milieulijst (hierna: gecertificeerd hout).
In haar aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het onderhavige jaar (2011) heeft belanghebbende voor de investering verzocht om milieu-investeringsaftrek als bedoeld in artikel 3.42a van de Wet IB 2001 (hierna: MIA). De Inspecteur heeft zich onder meer op het standpunt gesteld, in navolging van een door het Agentschap NL/NL Milieu en Leefomgeving (hierna: het Agentschap) verstrekt advies, dat MIA niet kan worden verleend, omdat bij de verbouwing waarop de investering betrekking heeft, niet uitsluitend gebruik is gemaakt van gecertificeerd hout.
Het Hof heeft geoordeeld dat het in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever is om MIA niet toe te passen ingeval bij de investering ter zake waarvan MIA wordt verzocht niet uitsluitend gecertificeerd hout is verwerkt. Aangezien vaststaat dat bij de investering niet uitsluitend gebruik is gemaakt van gecertificeerd hout, heeft de Inspecteur terecht geen MIA verleend voor de investering, aldus het Hof.
Het Hof heeft voorts verworpen belanghebbendes stelling dat haar op grond van het gelijkheidsbeginsel MIA moet worden verleend.
Ingevolge artikel 3.42a, leden 1 en 2, van de Wet IB 2001 in samenhang gelezen met de artikelen 1a en 2 van de Aanwijzingsregeling wordt MIA verleend voor investeringen in bedrijfsmiddelen of onderdelen daarvan, die zijn opgenomen in de Milieulijst. De onderhavige investering betreft een investering in een “nieuw gebouw voor gecertificeerde dienstverlening” als bedoeld in onderdeel B 1004 respectievelijk onderdeel B 1026 van de Milieulijst. In deze onderdelen is als voorwaarde om te worden aangemerkt als bedrijfsmiddel in de hiervoor bedoelde zin onder meer geformuleerd dat “het aangeschafte hout dat verwerkt wordt in het gebouw duurzaam is”.
De MIA heeft ten doel langs fiscale weg investeringen in bedrijfsmiddelen te bevorderen die van belang zijn voor de bescherming van het Nederlandse milieu (zie Kamerstukken II 1997/98, 25 810, nr. 2, blz. 86). In het licht van deze doelstelling moet, bij gebrek aan aanwijzingen in andere richting, de hiervoor in 2.3.1 omschreven voorwaarde aldus worden uitgelegd dat al het aangeschafte hout dat verwerkt wordt in het gebouw duurzaam is. Het hiervoor in 2.2.1 weergegeven oordeel van het Hof is dus juist, zodat de daartegen gerichte klacht faalt. Aangezien tussen partijen vaststaat dat de investering niet aan deze voorwaarde voldoet, is voor toekenning van MIA op grond van een belangenafweging of een redelijke wetstoepassing geen plaats. De klachten falen ook in zoverre.
Bij de beoordeling van de klacht die is gericht tegen het hiervoor in 2.2.2 vermelde oordeel wordt vooropgesteld dat – naar in cassatie niet in geschil is – bij de verbouwing waarop de investering betrekking heeft voor meer dan € 500 gebruik is gemaakt van niet-gecertificeerd hout.
Het beleid van de Inspecteur bij de toepassing van MIA houdt in dat indien bij investeringen voor ten hoogste € 500 aan niet-gecertificeerd hout is gebruikt, MIA niet wordt geweigerd op de grond dat niet uitsluitend gecertificeerd hout is gebruikt.
Gelet op de hiervoor in 2.3.2 vermelde doelstelling van de MIA leidt de omstandigheid dat het beleid niet differentieert naar de omvang van de desbetreffende investering, anders dan de klacht aanvoert, niet ertoe dat een rechtens onaanvaardbare ongelijke behandeling van gelijke gevallen dan wel gelijke behandeling van ongelijke gevallen plaatsvindt. Door niet te differentiëren naar omvang van de investering wordt gewaarborgd dat in alle gevallen niet meer dan slechts een gering deel van het investeringsbedrag aan niet-gecertificeerd hout, tegen de bedoeling van de regeling in, deelt in de investeringsfaciliteit. De klacht faalt derhalve.
De klachten kunnen ook voor overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.