Hoge Raad, 16-09-2016, ECLI:NL:HR:2016:2092, 15/04913
Hoge Raad, 16-09-2016, ECLI:NL:HR:2016:2092, 15/04913
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 september 2016
- Datum publicatie
- 16 september 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:2092
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:740, Gevolgd
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:788, Gevolgd
- Zaaknummer
- 15/04913
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
16 september 2016
Nr. 15/04913
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 9 september 2015, nrs. BK-15/00178 en BK‑15/00179, op het hoger beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 13/6118 en 13/6119) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2005 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de premie Ziekenfondswet.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Ze heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 1 juli 2016 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het principale beroep in cassatie en tot ongegrondverklaring van het incidentele beroep in cassatie.
2 Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen
Het eerste middel faalt op de gronden die zijn vermeld in onderdeel 2.6.3 van het heden in de zaak met nummer 15/04483 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
Het tweede middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in de onderdelen 3.2.2 en 3.2.3 van het heden in de zaak met nummer 15/04912 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
3 Beoordeling van de in het incidentele beroep voorgestelde middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.