Hoge Raad, 23-09-2016, ECLI:NL:HR:2016:2127, 16/00025
Hoge Raad, 23-09-2016, ECLI:NL:HR:2016:2127, 16/00025
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 september 2016
- Datum publicatie
- 23 september 2016
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:2127
- Zaaknummer
- 16/00025
Inhoudsindicatie
Art. 16 Wet WOZ; stelling betreffende objectafbakening onbehandeld gelaten
Uitspraak
23 september 2016
nr. 16/00025
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 november 2015, nr. BK-14/00850, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 13/957) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam voor het jaar 2012 betreffende de onroerende zaak [a-straat] 186A te [Q]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld bij een beroepschrift, waarin ook nog beroepen tegen andere uitspraken zijn vervat. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is eigenaar van het pand [a-straat] 186 te [Q] (hierna: het pand). Het pand bestaat uit een op de begane grond gelegen winkel met een oppervlakte van ongeveer 30 m² ([a-straat] 186A, hierna: de winkel) en een woning die de eerste, tweede en zolderverdieping van het pand omvat ([a-straat] 186B, hierna: de woning).
De heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam heeft ter zake van de winkel en de woning afzonderlijke beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) gegeven en aanslagen in de onroerendezaakbelastingen opgelegd.
Met betrekking tot de objectafbakening heeft het Hof vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de winkel op grond van artikel 16, aanhef en letter c, Wet WOZ als een afzonderlijke onroerende zaak aangemerkt moet worden. Het Hof heeft zich bij deze, naar zijn oordeel juiste, opvatting aangesloten.
De klacht dat het Hof heeft verzuimd een door belanghebbende aangevoerde stelling omtrent de objectafbakening te behandelen, slaagt. Voor het Hof heeft belanghebbende bij conclusie van repliek, in een nader stuk gedagtekend 25 juni 2015 en bij pleidooi betoogd dat de winkel en de woning een samenstel vormen in de zin van artikel 16, letter d, Wet WOZ. De uitlatingen van belanghebbende laten geen andere slotsom toe dan dat de objectafbakening wel in geschil was.
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Gelet op hetgeen onder 2.3.1 is overwogen, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor behandeling van het onder 2.3.1 vermelde geschilpunt.
3 Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 16/00026 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding dient te worden toegekend.