Home

Hoge Raad, 15-01-2016, ECLI:NL:HR:2016:37, 15/01271

Hoge Raad, 15-01-2016, ECLI:NL:HR:2016:37, 15/01271

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 januari 2016
Datum publicatie
15 januari 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:37
Formele relaties
Zaaknummer
15/01271

Inhoudsindicatie

Artikel 52 en 52a AWR. Informatiebeschikking. Onmiddellijke werking ook in de bezwaarfase.

Uitspraak

15 januari 2016

nr. 15/01271

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 februari 2015, nrs. 14/00222, 14/00223, 14/00224 en 14/00225, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 13/2599 t/m AWB 13/2602) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2004 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente, de voor het jaar 2006 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente en de voor het jaar 2007 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de middelen

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Naar aanleiding van de bevindingen van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd voor de jaren 2006 en 2007 waarbij hij is afgeweken van de door belanghebbende voor die jaren ingediende aangiften. De aanslagen zijn gedagtekend 28 december 2009 (2006) en 25 juni 2010 (2007). Voorts heeft de Inspecteur naar aanleiding van het hiervoor vermelde boekenonderzoek een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd over het jaar 2004. De navorderingsaanslag is gedagtekend 4 december 2009.

2.1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de (navorderings)aanslagen bij uitspraken van 30 maart 2013 verminderd.

2.1.3.

Met betrekking tot de (navorderings)aanslagen heeft de Inspecteur geen informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven.

2.1.4.

Voor het Hof heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard wegens schending van de verplichtingen van artikel 52 AWR, dan wel omdat de vereiste aangifte niet is gedaan.

2.2.

Het Hof heeft geoordeeld dat voor omkering en verzwaring van de bewijslast in verband met schending van de verplichtingen van artikel 52 AWR niet nodig is dat de Inspecteur een onherroepelijke informatiebeschikking in de zin van artikel 52a AWR heeft gegeven, aangezien, indien moet worden geoordeeld dat de verplichtingen van artikel 52 AWR zijn geschonden, die schending is voltooid voorafgaand aan het opleggen van de (navorderings)aanslagen.

2.3.1.

Middel 1 is gericht tegen het hiervoor in 2.2 vermelde oordeel met het betoog dat de bewijslast niet kan worden omgekeerd en verzwaard zonder informatiebeschikking.

2.3.2.

Aangezien de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de (navorderings)aanslagen zijn gedaan na 1 juli 2011, kan, gelet op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest van 2 oktober 2015, nr. 14/02335, ECLI:NL:HR:2015:2795, BNB 2016/2, het niet-nakomen van de administratieve verplichtingen alleen leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast als een ter zake door de Inspecteur gegeven informatiebeschikking onherroepelijk is geworden. Een dergelijke beschikking is niet gegeven. Middel 1 slaagt derhalve.

2.4.

Gelet op het hiervoor in 2.3.2 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De overige middelen behoeven geen behandeling. Verwijzing moet volgen.

3 Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4 Beslissing