Home

Hoge Raad, 04-03-2016, ECLI:NL:HR:2016:371, 15/02943

Hoge Raad, 04-03-2016, ECLI:NL:HR:2016:371, 15/02943

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 maart 2016
Datum publicatie
4 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:371
Zaaknummer
15/02943

Inhoudsindicatie

HR verklaart het beroep in cassatie gegrond.

Uitspraak

4 maart 2016

Nr. 15/02943

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 2 juni 2015, nr. AWB 12/3252, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de klachten

2.1.

De eerste en de tweede klacht betogen onder meer dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende zijn verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn had moeten doen voorafgaand aan de in artikel 8:54, lid 1, Awb bedoelde sluiting van het onderzoek, en dat de Rechtbank heeft miskend dat een dergelijk verzoek ook voor het eerst in de verzetprocedure kan worden gedaan.

De klachten slagen in zoverre op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 15/02922 tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest van de Hoge Raad.

2.2.

De derde klacht, die zich richt tegen het oordeel van de Rechtbank omtrent de ontvankelijkheid van het beroep, kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (zie HR 18 december 2015, nr. 14/04118, ECLI:NL:HR:2015:3465, V-N 2016/2.9).

2.3.

Gelet op het hiervoor in 2.1 overwogene kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De eerste en de tweede klacht behoeven voor het overige geen behandeling.

3 Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 15/02922 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4 Beslissing