Hoge Raad, 15-01-2016, ECLI:NL:HR:2016:43, 15/00460
Hoge Raad, 15-01-2016, ECLI:NL:HR:2016:43, 15/00460
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 januari 2016
- Datum publicatie
- 15 januari 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2016:43
- Zaaknummer
- 15/00460
Inhoudsindicatie
Vergoeding griffierecht en proceskosten als partijen in beroep een compromis sluiten
Uitspraak
15 januari 2016
nr. 15/00460
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 december 2014, nrs. 13/00905 en 13/00906, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. AWB 12/7103 en AWB 12/7104) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Roosendaal voor het jaar 2012 betreffende de onroerende zaken [a-straat 1] en [a-straat 1] (winkel) te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2 Beoordeling van de klacht
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Tijdens de beroepsprocedure hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van de WOZ-waarden van de onroerende zaken [a-straat 1] en [a-straat 1] (winkel) alsmede over de teruggaaf van griffierecht en over het bedrag van de voor het instellen van beroep te vergoeden proceskosten tot een bedrag van € 436.
Na ontvangst van de daartoe strekkende, door de heffingsambtenaar opgestelde, tekst voor een vaststellingsovereenkomst heeft belanghebbende de heffingsambtenaar laten weten dat hij daarmee niet volledig akkoord ging, en dat hij het beroepschrift zou intrekken na bijschrijving van het betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 en de overeengekomen proceskosten ten bedrage van € 436 op de derdenrekening van zijn gemachtigde.
De heffingsambtenaar liet belanghebbende weten akkoord te gaan met de vergoeding van de proceskosten ten bedrage van € 436 zodra hij bericht zou hebben ontvangen van de Rechtbank dat het beroep door belanghebbende was ingetrokken.
Belanghebbende persisteerde dat hij het beroep zou intrekken na de bijschrijving van het betaalde griffierecht en de overeengekomen proceskosten. De heffingsambtenaar antwoordde dat hij bij zijn standpunt bleef.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Belanghebbende kon volgens de Rechtbank niet in een gunstiger positie komen te verkeren, aangezien de Rechtbank geen reden had om aan de toezegging van de heffingsambtenaar te twijfelen.
Omdat de toegezegde bedragen nog niet waren ontvangen heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Nadat hoger beroep was ingesteld is het toegezegde bedrag van in totaal € 478 aan belanghebbende betaald.
Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.
Het tegen ’s Hofs uitspraak gerichte middel betoogt dat de Rechtbank een misslag heeft begaan door de door belanghebbende gevraagde proceskostenveroordeling niet in haar dictum op te nemen. Het Hof heeft die misslag ten onrechte niet gecorrigeerd, aldus het middel.
Uit hetgeen hiervoor in 2.1 is vermeld volgt dat de heffingsambtenaar tijdens de beroepsprocedure geheel aan belanghebbendes klachten is tegemoetgekomen, zodat het beroep niet meer tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kon leiden. De Rechtbank heeft het beroep daarom wegens het ontbreken van een belang terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Wel behoorde de Rechtbank in dat geval vergoeding van griffierecht te gelasten en diende zij de heffingsambtenaar in de proceskosten te veroordelen (zie HR 3 december 2010, nr. 09/04397, ECLI:NL:HR:2010:BO5988, BNB 2011/69).
De Rechtbank heeft die beslissingen ten aanzien van de proceskosten en het griffierecht ten onrechte niet in haar dictum opgenomen. Het Hof heeft het beroep tegen het ontbreken van die beslissingen dan ook ten onrechte ongegrond verklaard.
Aan het vorenstaande doet niet af dat de Rechtbank in haar overwegingen heeft opgenomen dat omtrent de hoogte van de te vergoeden proceskosten tussen partijen geen verschil van mening bestond en dat zij niet eraan twijfelde dat de heffingsambtenaar zijn toezegging gestand zou doen.
Het middel slaagt in zoverre en behoeft voor het overige geen behandeling.
Gelet op hetgeen onder 2.3.2 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3 Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, in de kosten van het geding voor het Hof en in de kosten van het geding voor de Rechtbank.