Home

Hoge Raad, 24-11-2017, ECLI:NL:HR:2017:2985, 17/00515

Hoge Raad, 24-11-2017, ECLI:NL:HR:2017:2985, 17/00515

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 november 2017
Datum publicatie
24 november 2017
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:2985
Formele relaties
Zaaknummer
17/00515

Inhoudsindicatie

Conserverende aanslag ter zake van pensioenaanspraken, artikel 3.136 lid 3 Wet IB 2001. Verwijzing naar BNB 2017/186.

Uitspraak

24 november 2017

nr. 17/00515

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 20 december 2016, nr. SGR 16/5504, betreffende de aan [X] te [Z], Israël (hierna: belanghebbende) voor het jaar 2012 opgelegde conserverende aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake revisierente. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2 Beoordeling van de middelen

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Belanghebbende heeft op 22 januari 2012 Nederland metterwoon verlaten en is per die datum geëmigreerd naar Israël.

2.1.2.

Op het moment van emigratie hield belanghebbende 100 percent van de aandelen in [C] Holding B.V. In deze vennootschap zijn de pensioenaanspraken van belanghebbende ondergebracht.

2.1.3.

Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een te conserveren belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.121 en van een te conserveren belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 800.694.

2.1.4.

Met dagtekening 15 december 2015 is aan belanghebbende overeenkomstig de ingediende aangifte de in dit geding bestreden conserverende aanslag opgelegd. Het bedrag van € 48.121 dat is belast als inkomen uit werk en woning heeft betrekking op aanspraken en bijdragen ingevolge de pensioenregeling die eerder niet tot het loon zijn gerekend (artikel 3.136, lid 3, van de Wet IB 2001). Voorts is bij beschikking revisierente in rekening gebracht.

2.2.

Voor de Rechtbank was in geschil of het belasten van eerder niet tot het loon gerekende pensioenbijdragen en -aanspraken op grond van artikel 3.136, lid 3, van de Wet IB 2001 in strijd is met de goede trouw die in acht moet worden genomen bij de toepassing en uitleg van het belastingverdrag tussen Nederland en Israël van 2 juli 1973 (hierna: het Verdrag). De Rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord. De Rechtbank heeft daarom het te conserveren inkomen uit werk en woning gesteld op nihil, de conserverende aanslag verminderd en de beschikking revisierente vernietigd. Hiertegen richt zich het middel.

2.3.1.

In artikel 20 van het Verdrag is bepaald dat het heffingsrecht ter zake van pensioenen en andere soortgelijke beloningen onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 21, eerste lid, bij uitsluiting is toegewezen aan de woonstaat, in dit geval Israël. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2017, nr. 17/01256, ECLI:NL:HR:2017:1324, BNB 2017/186, komt de heffing op basis van artikel 3.136, lid 3, van de Wet IB 2001 dan niet in strijd met de goede trouw die in acht moet worden genomen bij de uitleg en toepassing van het Verdrag, voor zover het gaat om aanspraken en bijdragen ingevolge de pensioenregeling die na 15 juli 2009 op grond van artikel 3.81 van de Wet IB 2001 niet tot het loon zijn gerekend.

2.3.2.

Gelet op het hiervoor in 2.3.1 overwogene kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een berekening van het te conserveren belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende met inachtneming van het vorenstaande.

3 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door de verwijzingsrechtbank zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding zal worden toegekend.

4 Beslissing