Home

Hoge Raad, 02-03-2018, ECLI:NL:HR:2018:290, 17/00527

Hoge Raad, 02-03-2018, ECLI:NL:HR:2018:290, 17/00527

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 maart 2018
Datum publicatie
2 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:290
Zaaknummer
17/00527

Inhoudsindicatie

Verhuurderheffing; begrip huurprijs in de zin van art. 1.2, lid 1, letter e, van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II; huurprijs exclusief servicekosten maatgevend.

Uitspraak

2 maart 2018

nr. 17/00527

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 22 december 2016, nr. SGR 16/6040, betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan verhuurderheffing. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van het middel

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Belanghebbende is eigenaar van 1483 huurwoningen in de zin van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (tekst 2015; hierna: Wmw II).

2.1.2.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 verhuurderheffing op aangifte voldaan. Zij heeft tegen deze voldoening bezwaar gemaakt voor zover het gaat om de heffing ter zake van 26 huurwoningen (hierna: de woningen). De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.

2.1.3.

De woningen hebben een huurprijs in de zin van artikel 7:237, lid 2, BW die lager, en een rekenhuur in de zin van artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag (tekst 2015; hierna: Wht) die hoger is dan € 710,68.

2.2.

Voor de Rechtbank was in geschil of de woningen zijn aan te merken als huurwoningen in de zin van artikel 1.2, lid 1, letter e, Wmw II. Meer specifiek hield partijen verdeeld de uitleg van het in die bepaling genoemde begrip huurprijs, waarbij in het bijzonder in geschil was of de woningen tot de huurwoningen in bovengenoemde zin dienen te worden gerekend, indien zij een ‘kale’ huurprijs (exclusief zogeheten servicekosten) hebben die niet hoger is dan € 710,68, maar een rekenhuur (inclusief een gemaximeerd bedrag aan servicekosten) hebben die hoger is dan € 710,68.

2.3.

De Rechtbank heeft aansluiting gezocht bij het begrip huurprijs van artikel 7:237, lid 2, BW en geoordeeld dat de woningen moeten worden aangemerkt als huurwoningen in de zin van artikel 1.2, lid 1, letter e, Wmw II. Tegen dit oordeel keert zich het middel.

2.4.

Bij de behandeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld.

2.4.1.

Op grond van artikel 1.4 Wmw II is belastingplichtig voor de verhuurderheffing de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de groep die bij aanvang van het kalenderjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van meer dan tien huurwoningen. Op de voet van artikel 1.2, lid 1, letter e, Wmw II wordt onder huurwoning verstaan een in Nederland gelegen voor verhuur bestemde woning die ingevolge artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken als één onroerende zaak wordt aangemerkt en waarvan de huurprijs niet hoger is dan het bedrag, genoemd in artikel 13, lid 1, letter a, Wht, behoudens hier niet van belang zijnde uitzonderingen. Het in artikel 13, lid 1, letter a, Wht genoemde bedrag is € 710,68. Waar het dus op aankomt, is wat in artikel 1.2, lid 1, letter e, Wmw II onder huurprijs moet worden verstaan.

2.4.2.

Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat tijdens de parlementaire behandeling van de Wmw II en zijn voorganger, de Wet verhuurderheffing, is opgemerkt dat woningen met een huurprijs boven het bedrag van de huurtoeslaggrens van de verhuurderheffing zijn uitgesloten (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 756, nr. 3, blz. 29). Artikel 13, lid 1, letter a, Wht stelt het recht op huurtoeslag afhankelijk van de rekenhuur en niet van de huurprijs in de zin van de Wht. Onder rekenhuur wordt op grond van artikel 5, lid 1, aanhef en letter a, en lid 3, Wht, in samenhang gelezen met artikel 1, letter d, Wht, verstaan – voor zover hier van belang – de prijs verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning vermeerderd met een gemaximeerd bedrag aan servicekosten.

2.4.3.

In de hiervoor in 2.4.2 bedoelde passages uit de totstandkomingsgeschiedenis wordt ervan uitgegaan dat het bedrag van de huurtoeslaggrens samenvalt met de grens bedoeld in artikel 7:247 BW (de zogeheten liberalisatiegrens). Deze grens is echter op grond van artikel 7:247 BW, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 2, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, artikel 2 van het Besluit huurprijzen woonruimte en artikel 13, lid 1, letter a, Wht, afhankelijk gesteld van de huurprijs in de zin van artikel 7:237, lid 2, BW. Dat is de prijs die is verschuldigd voor het enkele gebruik van de woonruimte. Aansluiting bij die prijs strookt ook met de parlementaire behandeling van de Wet verhuurderheffing. Daaruit blijkt dat is beoogd de belastingplicht voor de verhuurderheffing te laten afhangen van de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning (zie Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 14, blz. 45).

2.4.4.

Aansluiting bij het begrip huurprijs als bedoeld in artikel 7:237, lid 2, BW, dat maatgevend is voor de liberalisatiegrens, strookt voorts met het aan de verhuurderheffing ten grondslag liggende uitgangspunt dat verhuurders die op de gereguleerde markt actief zijn en een belang hebben bij de uit de huurprijsregulering voortvloeiende stabiliteit en gewaarborgde inkomsten, door middel van de verhuurderheffing een bijdrage leveren aan de uitgaven van het Rijk (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 756, nr. 3, blz. 6‑7).

2.4.5.

Een uitleg die recht doet aan het hiervóór in 2.4.4 vermelde uitganspunt van de verhuurderheffing en aan de met het gebruik van het begrip huurprijs beoogde afbakening van de belastingplicht brengt mee dat dit begrip voor de toepassing van artikel 1.2, lid 1, letter e, Wmw II moet worden opgevat als de prijs die is verschuldigd voor het enkele gebruik van de woonruimte. De hiervoor in 2.4.2 vermelde aanwijzingen voor het tegendeel zijn van onvoldoende gewicht om tot een andersluidend oordeel te komen. Het middel faalt.

3 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing