Home

Hoge Raad, 23-03-2018, ECLI:NL:HR:2018:411, 17/02826, 17/02827

Hoge Raad, 23-03-2018, ECLI:NL:HR:2018:411, 17/02826, 17/02827

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 maart 2018
Datum publicatie
23 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:411
Formele relaties
Zaaknummer
17/02826

Inhoudsindicatie

Procesrecht, art. 28 AWR, Cassatieberoep tegen een brief waarin is medegedeeld dat na intrekking van het (principale) hoger beroep geen uitspraak zal worden gedaan; cassatieberoep ontvankelijk doch ongegrond. Niet-onbegrijpelijk oordeel van het Hof dat het verweerschrift geen incidenteel hoger beroep bevat.

Uitspraak

23 maart 2018

nrs. 17/02826 en 17/02827

Arrest

gewezen op de beroepen in cassatie van [X1] B.V. en van V.O.F. [X2], beide te [Z] (hierna: belanghebbenden), tegen een namens de voorzitter van de meervoudige kamer van het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch aan belanghebbenden verzonden brief gedateerd 31 mei 2017 betreffende zaken, bij dat Hof aanhangig onder de nummers BK-SHE 16/00040 en 16/00041.

1 Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen de hiervoor genoemde brief beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft verweerschriften ingediend.

Belanghebbenden hebben de zaak schriftelijk doen toelichten door G.J.M.E. de Bont, advocaat te Amsterdam.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 31 januari 2018 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:127).

Belanghebbenden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Beoordeling van de beroepen

2.1.

Ter zitting van 19 april 2017 heeft het Hof de behandeling aangehouden van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep. In dat hoger beroep werden de uitspraken van de Rechtbank bestreden voor zover daarbij de aan belanghebbenden opgelegde boeten zijn verlaagd.

2.2.

Het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbenden bij brief van 10 mei 2017 meegedeeld dat het hoger beroep is ingetrokken. Bij de in cassatie bestreden brief van 31 mei 2017, weergegeven in onderdeel 2.7 van de conclusie van de Advocaat‑Generaal, is door het Hof aan belanghebbenden meegedeeld, kort gezegd:

- dat, aangezien de Inspecteur zijn hoger beroep heeft ingetrokken, de uitspraken van de Rechtbank onherroepelijk zijn geworden en het Hof geen reden meer ziet uitspraak te doen, en

- dat het Hof het door belanghebbenden bij brief van 24 mei 2017 gedane verzoek om hun verweerschriften als incidenteel hoger beroep aan te merken, niet honoreert.

2.3.

Tegen deze mededelingen van het Hof komen belanghebbenden in cassatie op met onder meer de klachten dat onjuist en/of onbegrijpelijk is dat het Hof uit de verweerschriften niet heeft afgeleid dat incidenteel hoger beroep was ingesteld, en dat het Hof de aan belanghebbenden opgelegde boeten ook ambtshalve behoorde te onderzoeken zodat het zich door de intrekking van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep niet had mogen laten weerhouden van het doen van uitspraken.

2.4.

Vooropgesteld wordt dat cassatieberoep tegen de hiervoor in 2.2 bij het tweede gedachtestreepje weergegeven beslissing openstaat indien die beslissing is vervat in een uitspraak als bedoeld in artikel 28 AWR. In het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011, nr. 11/00372, ECLI:NL:HR:2011:BT2297, BNB 2011/266, is geoordeeld dat de vermelding in het proces-verbaal van de zitting dat een partij het beroep tijdens de zitting heeft ingetrokken, moet worden opgenomen in een uitspraak waartegen een rechtsmiddel kan worden aangewend, indien die partij die intrekking betwist. In het verlengde hiervan moet ter voorkoming van lacunes in de rechtsbescherming en uit een oogpunt van een efficiënte rechtspleging worden aanvaard dat in een geval als het onderhavige, waarin een vergelijkbare beslissing op andere wijze ter kennis van belanghebbenden is gebracht, eveneens cassatieberoep openstaat. Het onderhavige cassatieberoep is dus ontvankelijk.

2.5.

De verweerder die in hoger beroep geheel of ten dele vernietiging van de bestreden uitspraak wenst (en niet zelf principaal hoger beroep heeft ingesteld), dient daartegen incidenteel hoger beroep in te stellen. In een geval waarin het verweerschrift niet met zoveel woorden de aanduiding bevat dat incidenteel hoger beroep wordt ingesteld, is het een kwestie van uitleg van de gedingstukken door de rechter in hoger beroep of het verweerschrift stellingen bevat waaruit is af te leiden dat de in het (principale) beroep bestreden uitspraak ook in de visie van de verweerder geheel of ten dele moet worden vernietigd (vgl. HR 12 september 2014, 13/01640, ECLI:NL:HR:2014:2659, BNB 2015/9).

2.6.

Belanghebbenden hebben in hoger beroep verweerschriften ingediend die gelijkluidend zijn behoudens de verwijzing naar het bedrag van de in de beide zaken door de Rechtbank verminderde boeten. Die verweerschriften, wat [X1] B.V. betreft weergegeven in onderdeel 2.5 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, houden in, samengevat weergegeven, dat de door de Rechtbank vastgestelde bedragen van de boeten passend zijn.

2.7.

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.6 is overwogen getuigt het oordeel van het Hof, zoals dat uit de brieven van het Hof van 10 mei 2017 en 31 mei 2017 moet worden begrepen, dat de verweerschriften niet kunnen worden aangemerkt als een incidenteel hoger beroep niet van een onjuiste rechtsopvatting. Die beslissing is ook niet onbegrijpelijk.

2.8.

Voor zover het middel ertoe strekt dat het Hof in dit geval ook ambtshalve gehouden was te bezien of de aan belanghebbenden opgelegde boeten nog altijd als passend en geboden konden worden beschouwd, kan het evenmin tot cassatie leiden. Nadat belanghebbenden zich bij hun verweerschriften hadden uitgelaten zoals hiervoor in 2.6 samengevat en de Inspecteur zijn hoger beroep had ingetrokken, kon het Hof zonder schending van enige rechtsregel constateren dat geen geschil meer bestond dat tot een beslissing over de boeten noopte.

2.9.

De middelen falen in zoverre en kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, aangezien de middelen voor het overige niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing