Hoge Raad, 08-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:852, 17/05518
Hoge Raad, 08-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:852, 17/05518
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 juni 2018
- Datum publicatie
- 8 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2018:852
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2017:4747, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 17/05518
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Art. 27e, lid 1 en art. 67e AWR. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Boeten. Matiging boeten in verband met omkering en verzwaring van de bewijslast.
Uitspraak
8 juni 2018
nr. 17/05518
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 3 november 2017, nrs. 16/00388 en 16/00389, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant (nrs. BRE 15/246 en 15/247) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2007 en 2008 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende exploiteerde in de onderhavige jaren in de vorm van een eenmanszaak een groothandel in vers en diepgevroren vlees.
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren ossenhaas ingekocht tegen contante betaling. Tot de administratie behoren facturen met opschrift ‘[B]’ die hierop betrekking hebben (hierna: de [B]-facturen). Volgens de [B]-facturen heeft belanghebbende in 2007 een prijs betaald variërend tussen € 11,25 en € 12,50 per kilo ossenhaas.
Belanghebbende heeft bij het doen van de aangiften in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2007 en 2008 de op de [B]-facturen vermelde bedragen als inkoopkosten bij de winstberekening in aanmerking genomen (hierna: de inkoopkosten). Voor het jaar 2007 gaat het om € 131.862 en voor het jaar 2008 om € 36.724.
De Inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2007 en 2008 opgelegd conform de aangiften.
Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de Inspecteur het bestaan van [B] in twijfel getrokken, de inkoopkosten niet in aanmerking genomen bij de winstberekening en de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. Gelijktijdig zijn aan belanghebbende vergrijpboeten opgelegd.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur alsnog 50 percent van de op de [B]-facturen vermelde bedragen bij de winstberekening in aanmerking genomen, omdat tussen partijen niet langer in geschil is dat de op deze facturen vermelde hoeveelheden ossenhaas door belanghebbende zijn ingekocht. De boetebeschikkingen zijn dienovereenkomstig verminderd.
De Rechtbank heeft de boeten gematigd met vijf percent, omdat de hoogte van de verschuldigde belasting is vastgesteld met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast. De Rechtbank heeft de boeten vervolgens verder gematigd met vijftien percent wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Voor het Hof was in geschil of de aanslagen terecht zijn vastgesteld met omkering en verzwaring van de bewijslast en, indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, in hoeverre belanghebbende recht heeft op aftrek van de op de [B]-facturen vermelde bedragen. Tevens waren de boeten in geschil.
Het Hof heeft geoordeeld dat de [B]‑facturen vals zijn en dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan, zodat de Inspecteur terecht is uitgegaan van omkering en verzwaring van de bewijslast. Op belanghebbende rust dan de last overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. In dit bewijs is belanghebbende volgens het Hof niet geslaagd. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat, rekening houdend met het aantal kilo’s ingekochte ossenhaas, de door de Inspecteur in aftrek toegestane inkoopkosten redelijk zijn.
Het Hof heeft geoordeeld dat, naar tussen partijen niet in geschil is, de boeten moeten worden gematigd met vijf percent in verband met de wijze waarop de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan. Het Hof heeft de aldus berekende boeten passend en geboden geacht.
Het eerste middel en het zesde middel richten zich tegen het hiervoor in 2.3.2 weergegeven oordeel van het Hof. Zij betogen daartoe dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de matiging van vijf percent tussen partijen niet in geschil was.
Deze middelen slagen. Belanghebbende heeft zich voor het Hof uitdrukkelijk en gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de door de Rechtbank toegepaste matiging met vijf percent te gering is. Gelet daarop had het Hof de daarmee verband houdende stellingen van belanghebbende niet onbehandeld mogen laten, zoals het wel heeft gedaan.
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.4.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
3 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.