Home

Hoge Raad, 11-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:11, 18/04597

Hoge Raad, 11-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:11, 18/04597

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 januari 2019
Datum publicatie
11 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:11
Zaaknummer
18/04597

Inhoudsindicatie

Wijst het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

Vierde Kamer

Nr. 18/04597

11 januari 2019

Beslissing

van de Hoge Raad der Nederlanden naar aanleiding van het verzoek tot wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad, ingediend door [X] te [Z] (hierna: verzoekster).

1 De procedure

1.1.

Verzoekster heeft bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld in een zaak die bij de Derde Kamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 18/01677. Bij brief van 26 oktober 2018 is aan verzoekster meegedeeld dat op 2 november 2018 ter terechtzitting de beslissing in die zaak in het openbaar zal worden uitgesproken. Tevens is daarin meegedeeld dat het arrest zal worden gewezen door de raadsheren G. de Groot, J. Wortel en P.A.G.M. Cools.

1.2.

Bij op 31 oktober 2018 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoekster de wraking verzocht van G. de Groot en J. Wortel, leden in de Hoge Raad. De hiervoor genoemde raadsheren hebben laten weten niet in de wraking te berusten en geen behoefte hebben daarover te worden gehoord.

1.3.

Ter zitting van de Hoge Raad van 17 december 2018 heeft de heer [A] , als gemachtigde van verzoekster, het wrakingsverzoek mondeling toegelicht.

2 Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1.

Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.

2.2.

Verzoekster heeft in haar verzoekschrift als grond voor de wraking, samengevat, het volgende aangevoerd. Er is sprake van schijn van vooringenomenheid bij de hiervoor onder 1.2. genoemde leden, aangezien zij in eerdere WOZ-zaken een voor verzoekster negatieve beslissing hebben gegeven. Gelet op de daarmee gepaard gaande voorkennis, hebben zij er belang bij in de onderhavige zaak opnieuw negatief te beslissen. Daarmee wordt de schijn van vooringenomenheid bevestigd. Zij verzoekt dan ook om twee andere raadsheren. Voorts verzoekt zij de zaak terug te willen verwijzen naar het Hof, omdat zich een novum (een formeel besluit van de gemeente Leiderdorp) heeft voorgedaan en het Hof dit nieuwe feitelijk gegeven alsnog dient te beoordelen.

2.3.

Voorop dient te worden gesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. HR 21 september 2010, ECLI:HR:2010:LJN BM9141, NJ 2010/520).

2.4.

De door verzoekster genoemde gronden voor wraking zijn met betrekking tot mrs. De Groot en Wortel op geen enkele wijze geconcretiseerd. De enkele omstandigheid dat deze raadsheren eerder betrokken waren bij soortgelijke zaken waarin in voor verzoekster negatieve zin is beslist, rechtvaardigt niet de vrees voor vooringenomenheid.

2.5.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen.

3 Beslissing

De Hoge Raad wijst het verzoek tot wraking af.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en T.H. Tanja-van den Broek, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer M.V. Polak op 11 januari 2019.