Hoge Raad, 12-07-2019, ECLI:NL:HR:2019:1176, 18/03450
Hoge Raad, 12-07-2019, ECLI:NL:HR:2019:1176, 18/03450
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 juli 2019
- Datum publicatie
- 12 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2019:1176
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:699
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:702
- Zaaknummer
- 18/03450
Inhoudsindicatie
Bewijs van verzending van een brief van de heffingsambtenaar. Belang van verzendadministratie.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 18/03450
Datum 12 juli 2019
ARREST
In de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE DEN HAAG
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 juni 2018, nr. BK-18/00512, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/6768) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Den Haag. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 29 mei 2019 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2019:699, met bijlage ECLI:NL:PHR:2019:702).
Zowel belanghebbende als het College heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van de klachten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Aan belanghebbende is op 22 januari 2017 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen op 17 maart 2017 bezwaar gemaakt en daarbij onder meer verzocht om een termijn voor het aanvullen van de gronden van het bezwaar.
De heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag (hierna: de heffingsambtenaar) heeft vastgesteld dat het bezwaar niet van gronden was voorzien en heeft bij brief van 10 juli 2017 belanghebbende verzocht dit verzuim te herstellen. Bij brief van 22 augustus 2017 heeft de heffingsambtenaar nogmaals gelegenheid gegeven dat verzuim te herstellen.
Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. Het Hof heeft daartoe onder meer overwogen dat het de stelling van belanghebbende dat hij de brief van 22 augustus 2017 niet heeft ontvangen, niet geloofwaardig acht gelet op onder meer de uiteenzetting door de heffingsambtenaar over de verzending daarvan.
Belanghebbende bestrijdt dit oordeel met een aantal klachten, waarin onder meer wordt betoogd dat verzending van de brief van 22 augustus 2017 niet aannemelijk is geworden.
De heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat het verzoek tot het herstel van het verzuim is verzonden naar het juiste adres (vgl. HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416). Indien het een stuk betreft dat niet aangetekend is verzonden, zoals in dit geval, kan de heffingsambtenaar dat bewijs leveren door een administratie over te leggen waaruit blijkt dat en op welke datum het stuk is verzonden (vgl. ABRvS 10 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL3338).
Hetgeen de heffingsambtenaar omtrent de verzending van de brief van 22 augustus 2017 in het verweerschrift bij het Hof heeft uiteengezet, heeft betrekking op activiteiten tot het tijdstip van de gestelde verzending. Daaruit blijkt niet dat die verzending daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het bestreden oordeel is daarom onvoldoende gemotiveerd. De uitspraak van het Hof moet worden vernietigd en verwijzing moet volgen.
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding moet worden toegekend.