Home

Hoge Raad, 01-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1450, 17/05173

Hoge Raad, 01-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1450, 17/05173

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 oktober 2019
Datum publicatie
1 oktober 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:1450
Formele relaties
Zaaknummer
17/05173

Inhoudsindicatie

Feitelijk leiding geven aan door rechtspersoon begaan medeplegen valsheid in geschrift (art. 225 Sr) en feitelijk leiding geven aan opzettelijk onjuist doen van aangifte vennootschapsbelasting begaan door rechtspersoon (art. 69 AWR). 1. Bewijsklachten valsheid in geschrift en feitelijk leidinggeven daaraan en verwerping uos. 2. Bewijsklacht medeplegen. 3. Bewijsklacht feitelijk leiding geven aan doen van onjuiste belastingaangifte. 4. en 5. Klachten m.b.t. strafmotivering. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/05174.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 17/05173

Datum 1 oktober 2019

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 oktober 2017, nummer 20/001436-13, in de strafzaak

tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,

hierna: de verdachte.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2019.