Hoge Raad, 25-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1617, 19/02909
Hoge Raad, 25-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1617, 19/02909
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 oktober 2019
- Datum publicatie
- 25 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2019:1617
- Zaaknummer
- 19/02909
Inhoudsindicatie
De Hoge Raad wijst het verzoek tot wraking af.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
VIERDE KAMER
Nummer 19/02909
Datum 25 oktober 2019
BESLISSING
in de zaak van
[verzoeker] te [woonplaats] (hierna: verzoeker)
betreffende het door verzoeker ingediende verzoek tot wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad.
1 De procedure
Verzoeker heeft bij de Hoge Raad beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de Belastingkamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder het nummer 19/01526. Bij brief van 2 mei 2019 is aan verzoeker meegedeeld dat op 10 mei 2019 ter terechtzitting de beslissing in de hiervoor genoemde zaak in het openbaar zal worden uitgesproken. Tevens is daarin meegedeeld dat het arrest zal worden gewezen door de raadsheren J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools.
Bij een op 10 mei 2019 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker de wraking verzocht van A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, raadsheren in de Hoge Raad.
Op 10 mei 2019 is de uitspraak in de onder 1.1 genoemde zaak in het openbaar uitgesproken. Nadat was gebleken dat het wrakingsverzoek voorafgaand aan de uitspraak was ingekomen, is deze uitspraak – in afwachting van de behandeling van het wrakingsverzoek – ingetrokken.
Bij per aangetekende post verzonden brief van 3 oktober 2019 is verzoeker uitgenodigd voor de zitting van de Hoge Raad op 14 oktober 2019 teneinde te worden gehoord inzake het wrakingsverzoek. Verzoeker is evenwel, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
2 Beoordeling van het wrakingsverzoek
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.
Het verzoek tot wraking berust kennelijk op de stelling dat de onder 1.2 genoemde raadsheren contacten hebben met bij het Gerechtshof Den Haag gewraakte raadsheren en dat zij samenwerken als docenten beroepsopleiding belastingadviseurs bij de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, waarbij door verzoeker wordt verwezen naar de jaarverslagen van 2017 en 2018 van de Stichting Opleiding Belastingadviseurs, waaruit van “systematische en langdurige samenwerking” van die raadsheren zou blijken. Die samenwerking kan volgens verzoeker de objectiviteit beïnvloeden, wat resulteert in partijdigheid van de betreffende raadsheren.
Voorop dient te worden gesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. HR 21 september 2010, ECLI:HR:2010:
, NJ 2010/520).De enkele door verzoeker genoemde omstandigheid dat de gewraakte raadsheren, evenals raadsheren uit het Gerechtshof Den Haag, als docent betrokken zijn bij de beroepsopleiding van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, levert geen aanwijzing op dat zij jegens verzoeker vooringenomenheid koesteren. Verzoeker heeft geen andere omstandigheden genoemd die de gestelde “systematische en langdurige samenwerking” onderbouwen en tot het oordeel zouden kunnen leiden dat de bij de verzoeker bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het wrakingsverzoek te worden afgewezen.
3 Beslissing
De Hoge Raad wijst het verzoek tot wraking af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en T.H. Tanja-van den Broek, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer C.E du Perron op 25 oktober 2019.