Hoge Raad, 03-12-2019, ECLI:NL:HR:2019:1889, 18/01733
Hoge Raad, 03-12-2019, ECLI:NL:HR:2019:1889, 18/01733
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 december 2019
- Datum publicatie
- 3 december 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2019:1889
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:829
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2017:9796, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/01733
Inhoudsindicatie
(Feitelijk leiding geven aan) opzettelijk onjuiste belastingaangifte en opzettelijk niet voeren van een bij de belastingwet verplichte administratie, art. 69 AWR en valsheid in geschrift, art. 225 Sr. 1. Kon Hof volstaan met een opgave van de b.m. a.b.i. art. 359.3 Sv? 2. Kon Hof niet-onherroepelijke veroordeling in strafverzwarende zin betrekken in de strafoplegging? Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:1342 m.b.t. bekennende verdachte. Het Hof heeft i.c. geoordeeld dat het kon volstaan met een opgave van de b.m., omdat verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend a.b.i. art. 359.3 Sv. Daarbij heeft Hof acht geslagen op de inhoud van de verklaringen van verdachte, afgelegd ttz. in h.b., alsmede op de procesopstelling in h.b. waarbij de door de Rb. gehanteerde bewezenverklaring en bewijsvoering niet door de verdediging zijn bestreden en uitsluitend een strafmaatverweer is gevoerd. Gelet op het vooropgestelde en in aanmerking genomen de onder 3.2.3 en 3.2.4 weergegeven verklaring en opstelling van verdachte in h.b., getuigt het oordeel van het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Ad 2. De overweging van het Hof dat verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie in 2017 door de Rb. te Arnhem is veroordeeld voor soortgelijke feiten, waarmee kennelijk tot uitdrukking is gebracht dat die veroordeling op het moment dat deze in het arrest bij de strafoplegging in aanmerking is genomen, onherroepelijk was, is niet z.m. begrijpelijk aangezien voormeld uittreksel daarvoor geen steun biedt. Het middel klaagt daarover terecht. Het hoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, omdat deze onvolkomenheid in het geheel van de strafmotivering van ondergeschikt belang is mede in aanmerking genomen dat het Hof, wat de justitiële documentatie betreft, niet alleen de voormelde veroordeling uit 2017 in aanmerking heeft genomen, maar tevens onherroepelijke veroordelingen uit 2009 en 2014. Volgt verwerping. CAG: anders t.a.v. strafoplegging.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/01733
Datum 3 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 8 november 2017, nummer 21/004790-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de verdachte.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te
's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 2, 4 en 5 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Beoordeling van het tweede middel
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het kon volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid tweede volzin, Sv.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1: de besloten vennootschap [A] B.V., in de periode van 1 maart 2006 tot en met
18 januari 2009, in de [gemeente] , meermalen,
(telkens) opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften loonheffing te naam gesteld van [A] B.V., betreffende:
* de maanden augustus en oktober en november en december van het jaar 2006 en
* de maanden februari en maart en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2007 en
* de maanden februari en maart en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2008,
onjuist heeft gedaan, terwijl dat feit er (telkens) toe strekte, dat te weinig belasting zou worden geheven, immers heeft zij opzettelijk in die aangiften:
- een onjuist bedrag aan verschuldigde loonheffing, vermeld en (vervolgens) die aangiften (elektronisch) bij de belastingdienst te Apeldoorn gedaan aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
2: de besloten vennootschap [A] B.V., in de periode van 1 januari 2006 tot en met
23 oktober 2013, in de [gemeente] , terwijl zij ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting zou worden geheven,
immers heeft [A] B.V., ondanks dat door of namens de inspecteur mondeling en schriftelijk, bij herhaling, daar om was verzocht, niet een zodanige administratie gevoerd dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk bleken of konden blijken, aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
3: de besloten vennootschap [A] B.V., in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 januari 2010, in de [gemeente] , meermalen,
(telkens) opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften omzetbelasting te naam gesteld van [A] B.V., betreffende:
* de maanden januari en februari en maart en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar2007 en
* de maanden januari en februari en maart en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2008 en
* de maanden januari en februari en maarten april en mei en juni van het jaar 2009 en
* het derde en het vierde kwartaal van het jaar 2009,
onjuist heeft gedaan, terwijl dat feit er (telkens) toe strekte, dat te weinig belasting zou worden geheven, immers heeft zij opzettelijk in die aangiften een onjuist bedrag aan af te dragen omzetbelasting vermeld en (vervolgens) die aangiften (elektronisch) bij de belastingdienst te Apeldoorn gedaan, aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
4: de besloten vennootschap [A] B.V., in de periode van 1 januari 2006 tot en met 23 oktober 2013, in de [gemeente] , terwijl zij ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting zou worden geheven,
immers heeft [A] B.V., ondanks dat door of namens de inspecteur mondeling en schriftelijk, bij herhaling, daar om was verzocht, niet een zodanige administratie gevoerd dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens duidelijk bleken of konden blijken, aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
5: hij in de periode van 22 december 2012 tot en met 27 december 2012, in de [gemeente] , facturen -(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt, zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken, immers heeft hij, verdachte, (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, op die facturen vermeld dat deze op de op die facturen vermelde datum door [B] B.V. was uitgegaan aan [A] b.v., het betrof onder meer de navolgende facturen:
- een factuur met als afzender [B] B. V., gedateerd 31 maart 2007, geadresseerd aan [A] b.v., met daarop onder meer berekend een bedrag aan BTW, groot EURO 950,-- en
- een factuur met als afzender [B] B.V., gedateerd 30 juni 2007, geadresseerd aan [A] b.v., met daarop onder meer berekend een bedrag aan BTW, groot EURO 950,-- en
- een factuur met als afzender [B] B.V., gedateerd 30 november 2007, geadresseerd aan [A] b.v., met daarop onder meer berekend een bedrag aan BTW, groot EURO 9.500,-- en
- een factuur met als afzender [B] B.V., gedateerd 31 december 2007, geadresseerd aan [A] b.v., met daarop onder meer berekend een bedrag aan BTW, groot EURO 5.700,--."
De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdt ten aanzien van de bewijsvoering het volgende in:
“Het hof volstaat ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft daarbij gelet op de inhoud van de verklaringen van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede op de procespositie van de verdediging in hoger beroep. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in hoger beroep de door de rechtbank gehanteerde bewezenverklaring en bewijsvoering niet door de verdediging zijn bestreden en dat slechts een strafmaatverweer is gevoerd.
(...)
Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 oktober 2017;
2. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verhaal, gevoegd schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel, D-002 (pagina 380);
3. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2016;
4. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verhaal, gevoegd schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Ambtelijk Bericht Rapportage Loonheffing met bijlagen, D-091 (pagina 683 e.v.);
5. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verbaal door [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , voornoemd, opgemaakte proces-verbaal, genummerd V1-01 (pagina 264 e.v.), inhoudende de verklaring van verdachte;
6. De als bijlagen bij voormeld hoofdproces-verhaal, gevoegde schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een door de FIOD gemaakte selectie van de onjuiste aangiften loonheffing, genummerd D-046 (pagina 502), D-032 tot en met D-037 (pagina 453 e.v.), D-084 (pagina 657 e.v.) en D-085 (pagina D-085 e.v.);
7. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verbaal, gevoegde in wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , beiden opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD opgemaakte proces-verbaal, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2] , G-06 (pagina 347 e.v.).
8. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verbaal gevoegde, in wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , beiden opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD opgemaakte proces-verbaal, inhoudende het relaas met betrekking tot de onjuiste aangiften loonbelasting, AH-01 (pagina's 63 en 64).
9. De als bijlagen bij voormeld hoofdproces-verhaal, gevoegde schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten brieven en e-mailberichten van de Belastingdienst, gericht aan [A] B.V. en/of [A] B.V. en/of verdachte, D-056 tot en met D-066 (pagina 553 e.v.) en D-069 (pagina 595 e.v.).
10. De als bijlage bij voormeld hoofdproces-verbaal gevoegde, in wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD opgemaakte processen-verbaal, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1] , G-08-01 en G-08-02 (pagina 360 e.v.).
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde
11. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 oktober 2017;
12. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verhaal, gevoegd schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel, D-003 (pagina 382);
13. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2016;
14. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verhaal, gevoegd schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een brief van [A] van 23 december 2012 met bijlagen, D-039 (pagina 486 e.v.);
15. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verhaal, gevoegd schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Ambtsedige verklaring Omzetbelasting met bijlagen, D-098 (pagina 717 e.v.).
Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde
16. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verhaal, gevoegd schriftelijk bescheid als1 bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten het bezwaarschrift naheffingsaanslag omzetbelasting van 22 december 2012 met bijlagen, D-094 (pagina 703 e.v.);
17. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 oktober 2017;
18. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 april 2016;
19. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verbaal gevoegde, in wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD opgemaakte proces-verbaal, inhoudende de verklaring van verdachte, V1-01 (pagina 264 e.v.)
20. Het als bijlage bij voormeld hoofdproces-verbaal gevoegde, in wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD opgemaakte proces-verbaal, inhoudende de verklaring van verdachte, V1-02 (pagina 273 e.v.).”
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2017 houdt het volgende in:
“De verdachte (...) wordt (...) in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte verklaart:
Tijdens de behandeling door de rechtbank was ik onvoorbereid en was ik niet voorzien van rechtsbijstand. Ik heb de rechtbank per e-mailbericht verzocht de zaak aan te houden. Ik heb precies uitgelegd wat er was gebeurd, maar de zaak ging toch gewoon door. Het was geen 'fair trial'.
De raadsman interrumpeert:
Maar dat is niet de opstelling van vandaag. In eerste aanleg is alles misgegaan. Verdachte heeft zijn eigen ruiten ingegooid. Ik heb hem dat ook duidelijk gemaakt. De reden van het hoger beroep is inmiddels volledig veranderd.
De voorzitter vraagt of het appel niet meer is gericht tegen de bewezenverklaring van de feiten.
Verdachte verklaart:
Het gaat me alleen nog om de strafmaat. Ik leef nu al twaalf jaar in gevangenschap. Ik ben alles kwijt geraakt. Nadat ik een gevangenisstraf had uitgezeten, was het een grote chaos op mijn kantoor. Ik zat in een carrousel. Ik moest de tent draaiende houden. Ik weet dat ik had moeten betalen, maar het geld was er niet. Dat wil ik wel bekennen. Ik werkte hard en moest personeel ontslaan. Debiteuren betaalden niet, de schulden liepen op.
(...)
Ik heb inmiddels acht ton betaald. En ik krijg het geld maar niet terug van de belasting. Het loopt nu al vijf of zes jaar. Het gaat steeds maar door. Ik zit in een fuik. Ik zou graag een werkstraf en een geldboete willen, een gevangenisstraf kan ik niet meer aan. Ik heb al twee keer een zelfmoordpoging gedaan.
(...)
De fiscus zegt dat het schadebedrag € 180.000,- bedraagt. Ik heb het vijfvoudige betaald.
(...)
Ik heb al twaalf jaar gehad, dit zijn geen leefomstandigheden meer. Ik weet niet of het nog te doen is met z'n vijven. We weten dat we dingen niet goed hebben gedaan, maar het was gewoon een grote chaos na mijn gevangenisstraf.
(...)
Ik zit al twaalf jaar gevangen. Daar wil ik graag uitkomen. Zo ben ik bij mr. Vlug terecht gekomen. Een gevangenisstraf zal heel zwaar worden, maar ik zal het doen. Ik hoop dat u het voorstel van mr. Vlug aanvaardt. Ik ben behulpzaam van karakter, dus ik kan een taakstraf uitvoeren.”
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 mei 2017 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover van belang, in:
“Het hoger beroep richt zich, bij nader inzien, uitsluitend tegen de strafmaat.
(...)
Laat u het bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.”
Art. 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk is, luidt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
Art. 359, derde lid, Sv moet aldus worden verstaan dat slechts kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de aan het slot van die bepaling genoemde gevallen. De beantwoording van de vraag of de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend in de zin van genoemde bepaling, is mede afhankelijk van de - in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid te toetsen - uitleg door de feitenrechter van de door de verdachte afgelegde verklaring. Bij de beantwoording van de vraag of van een bekennende verklaring sprake is, kan in het bijzonder van belang zijn of die verklaring tevens elementen bevat die de tenlastelegging op een of meer onderdelen bestrijden, alsmede welke procesopstelling de verdachte heeft gekozen, waarbij in verband met het voortbouwend appel met name betekenis toekomt aan zijn procesopstelling in hoger beroep. (Vgl. HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1342.)
Het Hof heeft geoordeeld dat het kon volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend in de zin van art. 359, derde lid tweede volzin, Sv. Daarbij heeft het Hof acht geslagen op de inhoud van de verklaringen van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede op de procesopstelling in hoger beroep waarbij de door de rechtbank gehanteerde bewezenverklaring en bewijsvoering niet door de verdediging zijn bestreden en uitsluitend een strafmaatverweer is gevoerd. Gelet op hetgeen onder 3.4 is vooropgesteld en in aanmerking genomen de onder 3.2.3 en 3.2.4 weergegeven verklaring en opstelling van de verdachte in hoger beroep, getuigt het oordeel van het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.