Home

Hoge Raad, 13-12-2019, ECLI:NL:HR:2019:1959, 19/02838

Hoge Raad, 13-12-2019, ECLI:NL:HR:2019:1959, 19/02838

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 december 2019
Datum publicatie
19 december 2019
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:1959
Formele relaties
Zaaknummer
19/02838

Inhoudsindicatie

HR verklaart het beroep in cassatie n-o.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/02838

Datum 13 december 2019

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 april 2019, nrs. 17/00738 en 17/00739, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 16/4984 en 16/4985) betreffende een aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente, alsmede de voor dat jaar opgelegde aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage in de Zorgverzekeringswet en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.

Naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte gegevens is het beroep op betalingsonmacht bij brief van 9 september 2019 afgewezen, omdat niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria. Tevens is in die brief meegedeeld dat voor de behandeling van de door belanghebbende aanhangig gemaakte zaken (nrs. 19/02838, 19/02841 en 19/02842) eenmaal een bedrag van € 128 aan griffierecht verschuldigd is, hij daaromtrent binnen enkele dagen een griffierechtnota zal ontvangen en dat bij niet-tijdige betaling van het griffierecht de beroepen in cassatie in de hiervoor genoemde zaken niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard.

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 12 september 2019 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is - omdat belanghebbende volgens de door de postbezorger op de envelop geplaatste aantekening zou hebben geweigerd het stuk in ontvangst te nemen - wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna adresverificatie heeft plaatsgevonden en het stuk bij gewone brief is verzonden naar het adres van belanghebbende. Het griffierecht is niet betaald.

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 14 oktober 2019 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de dagtekening van deze brief mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Die termijn eindigde op 11 november 2019. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgehaald op de afhaallocatie.

Belanghebbende heeft van deze gelegenheid niet tijdig gebruikgemaakt. De op 12 november 2019 bij de Hoge Raad ingekomen brief wordt als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten.

Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2019.