Home

Hoge Raad, 29-03-2019, ECLI:NL:HR:2019:439, 18/01173

Hoge Raad, 29-03-2019, ECLI:NL:HR:2019:439, 18/01173

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 maart 2019
Datum publicatie
29 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:439
Zaaknummer
18/01173

Inhoudsindicatie

Procesrecht; artt. 8:41, lid 5, en 8:55 Awb; Rechtbank stort griffierecht terug; beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-betaling griffierecht; verzet daartegen ten onrechte ongegrond verklaard.

Uitspraak

29 maart 2019

Nr. 18/01173

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 1 maart 2018, nr. SGR 17/5180 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de klachten

2.1.1.

Ter zake van het bij de Rechtbank door belanghebbende ingediende beroepschrift is door de griffier van de Rechtbank aan belanghebbende een nota griffierecht verzonden.

2.1.2.

Op 4 september 2017, binnen de daarvoor gestelde termijn, heeft belanghebbende het verschuldigde griffierecht voldaan. De Rechtbank heeft dit bedrag op 11 september 2017 teruggestort vanwege een door belanghebbende bij brief van 31 juli 2017 gedaan beroep op betalingsonmacht.

2.1.3.

Bij brief van 19 oktober 2017 heeft de Rechtbank het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Bij uitspraak van 7 februari 2018 heeft zij het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-betaling van het griffierecht.

2.1.4.

Belanghebbende heeft op 16 februari 2018 tegen deze uitspraak verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak geoordeeld dat het beroep terecht, wegens niet-betaling van het griffierecht, niet-ontvankelijk is verklaard en heeft het verzet ongegrond verklaard.

2.2.

De klachten, die zich tegen dit oordeel keren, slagen. In dit geval staat vast dat betaling van het griffierecht ter zake van het bij de Rechtbank ingestelde beroep tijdig is geschied. Daarmee heeft belanghebbende voldaan aan het vereiste van artikel 8:41, lid 5, Awb. De omstandigheid dat de Rechtbank het bedrag van het griffierecht aan belanghebbende heeft teruggestort, maakt dat niet anders.

Opmerking verdient dat de terugbetaling aan belanghebbende ten onrechte heeft plaatsgevonden, zodat belanghebbende dit bedrag opnieuw aan de Rechtbank dient te betalen. De ontvankelijkheid van het beroep is daarvan echter niet afhankelijk.

2.3.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven. De overige klachten behoeven geen behandeling. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Het verzet dient gegrond te worden verklaard.

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing