Hoge Raad, 17-07-2020, ECLI:NL:HR:2020:1277, 19/02717
Hoge Raad, 17-07-2020, ECLI:NL:HR:2020:1277, 19/02717
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 juli 2020
- Datum publicatie
- 17 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:1277
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2019:3532
- Zaaknummer
- 19/02717
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Invordering. Art. 10, lid 1, onderdelen b en d, en art. 15 van de Invorderingswet 1990; art. 1 Kostenwet invordering rijksbelastingen; art. 4:117 en 4:122 Awb; dwangbevel; in rekening brengen van kosten aan degene die in gebreke is gebleven.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/02717
Datum 17 juli 2020
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 april 2019, nr. 18/00302, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 17/2264) betreffende aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van vervolging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
De belastingdeurwaarder heeft op 13 december 2016 om 9.30 uur aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de loonheffingen over het jaar 2011 betekend. Op het aanslagbiljet is vermeld dat de betaaltermijn van veertien dagen na dagtekening niet van toepassing is, maar dat de aanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is op grond van artikel 10, lid 1, letters b en e, Invorderingswet 1990.
Op hetzelfde tijdstip is een dwangbevel aan belanghebbende betekend in verband met die naheffingsaanslag. Op het formulier van het dwangbevel is vermeld dat de kosten daarvan € 11.599 bedragen en dat die kosten niet verschuldigd zijn als binnen twee dagen de openstaande belastingschuld wordt betaald.
Voor het Hof was onder meer in geschil of de in 2.1.2 vermelde kosten terecht in rekening zijn gebracht. Belanghebbende betoogde dat zij op 13 december 2016 niet in de gelegenheid is geweest kennis te nemen van de naheffingsaanslag zodat niet kan worden gezegd dat zij in gebreke was met betaling van de aanslag.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende uiterlijk op 13 december 2016 om 13.30 uur heeft kennisgenomen van de eerder die dag betekende naheffingsaanslag en toen nog iets minder dan twee dagen de tijd had om de aanslag te betalen, en dat belanghebbende aldus voldoende gelegenheid had die aanslag te betalen. Dat de kosten op voorhand op het dwangbevel staan vermeld, vormt geen belemmering omdat dit is gedaan om te voldoen aan artikel 4:122 Awb. Of betaling binnen twee dagen moet worden gezien als een opschortende of ontbindende voorwaarde is niet relevant. Doorslaggevend is dat belanghebbende enige tijd is gegund voordat de kosten definitief in rekening werden gebracht, aldus het Hof.
Tegen het in 2.2.2 weergegeven oordeel van het Hof richt zich het vierde middel met het betoog dat de kosten niet in rekening mochten worden gebracht omdat belanghebbende op het moment van betekenen niet in de gelegenheid is geweest de aanslag te betalen zodat zij niet in gebreke was.
Het middel faalt op grond van de rechtsoverwegingen 2.4.1 tot en met 2.4.5 van het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 20/00082, ECLI:NL:HR:2020:1200, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.