Hoge Raad, 23-10-2020, ECLI:NL:HR:2020:1666, 19/00101
Hoge Raad, 23-10-2020, ECLI:NL:HR:2020:1666, 19/00101
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 oktober 2020
- Datum publicatie
- 23 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:1666
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2018:10300
- Zaaknummer
- 19/00101
Inhoudsindicatie
BPM. Art. 10, leden 1, 2 en 7 Wet BPM 1992 en art. 8, lid 4, letter a, UR BPM. Gebruik koerslijst bij niet-courante, jonge gebruikte auto’s.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/00101
Datum 23 oktober 2020
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 november 2018, nrs. 15/01588 en 16/00060, op de hoger beroepen van belanghebbende en van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 13/8205) betreffende een door belanghebbende op aangifte over het tijdvak juni 2013 voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 25 november 2019 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.1
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten in cassatie
2.1.1 Belanghebbende heeft op aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan ter zake van het in het Nederlandse kentekenregister doen registreren van een in Duitsland aangekochte gebruikte personenauto van een exclusief merk, nieuw model in een uitvoering met softtop (hierna: de cabriolet). De cabriolet is op 31 mei 2013 door de Duitse autoriteiten toegelaten op de openbare weg om naar Nederland te worden gebracht en is op 8 juni 2013 in het Nederlandse kentekenregister te naam gesteld.
2.1.2 Belanghebbende is bij de hiervoor in 2.1.1 bedoelde voldoening op aangifte ervan uitgegaan dat de cabriolet voor de toepassing van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) als nieuw moet worden aangemerkt. Nadien is zij daarvan teruggekomen en heeft zij tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. Zij wil de in artikel 10, lid 1, van de Wet bedoelde vermindering van bpm - vanwege de gebruikte staat van de cabriolet - vaststellen door de in artikel 10, lid 2, bedoelde afschrijving te bepalen aan de hand van de handelsinkoopwaardegegevens van een met de cabriolet vergelijkbaar, in Nederland geregistreerd motorvoertuig.
2.1.3 Ter staving van de handelsinkoopwaarde van de cabriolet heeft belanghebbende aan de Inspecteur een print overgelegd met handelswaardegegevens die zij voor dat doel digitaal heeft opgevraagd bij en heeft verkregen van Autotelex B.V. (hierna: Autotelex). De print draagt als opschrift “Bijlage: Waardebepaling Koerslijst (04-06-2013)” en vermeldt - naast de consumentenprijs (€ 104.000) en de nieuwprijs van de fabrieksopties (€ 48.509) - een “Totaal Handelswaarde” van € 103.118) voor een motorvoertuig met de eigenschappen en kenmerken van de cabriolet. Deze “Totaal Handelswaarde” is blijkens de print tot stand gekomen door uit te gaan van een “Basis Handelswaarde” (€ 86.075), vermeerderd met een waarde voor de opties waarmee auto’s als de cabriolet in de fabriek worden uitgerust (€ 17.137), en verminderd met een correctie vanwege de lage kilometerstand (€ 94).
2.1.4 De Inspecteur heeft de hiervoor in 2.1.3 door Autotelex verstrekte handelswaarde niet aanvaard omdat de cabriolet een zeer jong en exclusief motorvoertuig betreft van een nieuw model waarvan er in het jaar 2013 nauwelijks exemplaren in Nederland zijn geregistreerd. Hij stelt dat autohandelaren tot 8 juni 2013 in Nederland niet een gelijksoortig motorvoertuig van andere handelaren of particulieren hebben ingekocht. Desgevraagd heeft Autotelex hem schriftelijk laten weten dat de handelswaarde die zij voor zeer jonge motorvoertuigen verstrekt, niet wordt gegrond op werkelijke handelstransacties voor soortgelijke motorvoertuigen. De waardebepaling van Autotelex is dan volgens de Inspecteur niet aanvaardbaar voor toepassing van artikel 10, lid 7, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 8, lid 4, letter a, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Uitvoeringsregeling). Indien belanghebbende de afschrijving van de cabriolet wil vaststellen aan de hand van de werkelijke waardevermindering daarvan, dan moet de cabriolet volgens de Inspecteur ofwel worden getaxeerd door een gecertificeerde taxateur (artikel 8, lid 4, letter b, van de Uitvoeringsregeling) ofwel moet de afschrijving worden bepaald met toepassing van de wettelijke afschrijvingstabel als bedoeld in artikel 10, lid 6, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 8, lid 5, van de Uitvoeringsregeling.
2.2.1 Bij het Hof was in geschil of de door Autotelex aan belanghebbende opgegeven handelswaarde van de cabriolet bruikbaar is om de in artikel 10, lid 1, van de Wet bedoelde vermindering aan bpm op de voet van artikel 10, lid 2, van de Wet te bepalen.
2.2.2 Het Hof heeft geoordeeld dat de door Autotelex opgegeven handelswaarde tot uitgangspunt moet worden genomen voor de berekening van de gezochte handelsinkoopwaarde. Het Hof heeft daartoe overwogen dat hoewel er niet veel transacties zullen zijn in jonge, exclusieve voertuigen als het onderhavige, Autotelex, een van belanghebbende onafhankelijke marktpartij die (onder meer) een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland uitgeeft, hiervoor toch een handelswaarde heeft kunnen bepalen die door Autotelex zelf een ‘Waardebepaling koerslijst’ wordt genoemd. Het valt, aldus het Hof, niet uit te sluiten dat ook op de Nederlandse markt inkooptransacties door wederverkopers plaatsvinden van motorvoertuigen als het onderhavige.
3 Beoordeling van het middel
Het middel is gericht tegen de hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof. Het middel bestrijdt dat de overgelegde “Waardebepaling Koerslijst” kan worden aangemerkt als een passage uit een koerslijst in de zin van artikel 8, lid 4, letter a, van de Uitvoeringsregeling, omdat toepassing van artikel 8, lid 4, letter a, van de Uitvoeringsregeling is bedoeld voor richtprijzen van gelijksoortige motorvoertuigen die zijn te herleiden tot een wezenlijk aantal handelstransacties van gelijksoortige motorvoertuigen. Bij zeer jonge motorvoertuigen in exotische modellen en uitvoeringen, zoals de cabriolet, wordt aan deze voorwaarde niet voldaan. De door Autotelex op verzoek van belanghebbende verstrekte handelswaarde moet daarom worden beschouwd als een door Autotelex zelf gemaakte schatting van de handelswaarde van de cabriolet. Deze taxatie is niet aanvaardbaar omdat Autotelex de cabriolet niet heeft geïnspecteerd en zij evenmin een gecertificeerde taxateur is, aldus nog steeds het middel.
Het in artikel 110 VWEU neergelegde discriminatieverbod brengt mee dat de heffing van bpm ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto niet hoger mag zijn dan het restbedrag aan bpm dat is vervat in de waarde van een gelijksoortige gebruikte personenauto die al in het binnenland is geregistreerd. Daarom moet de als belastbare grondslag gehanteerde waarde van het ingevoerde tweedehands voertuig een weergave zijn van de waarde van een vergelijkbaar voertuig dat al op het nationale grondgebied is geregistreerd. Om dat te bereiken moet bij de heffing van bpm ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto een reële waardedaling in aanmerking worden genomen, dan wel moet een waarde worden geschat die de werkelijke waarde zeer sterk benadert. Het discriminatieverbod brengt mee dat die reële waardedaling of die werkelijke waarde zo goed mogelijk moet worden benaderd. Artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet, waarin is bepaald dat voor gebruikte personenauto’s de verschuldigde bpm wordt berekend met inachtneming van een vermindering (de afschrijving), moet met inachtneming hiervan worden uitgelegd en toegepast.2
De wet- en regelgever heeft voor de toepassing van artikel 10, leden 2, 6 en 7, van de Wet voorzien in drie manieren waaruit kan worden gekozen om de reële waardedaling van een gebruikt motorvoertuig als bedoeld in artikel 10, lid 2, van de Wet aannemelijk te maken. Op grond van artikel 10, lid 8, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 8, lid 4, van de Uitvoeringsregeling kan de opgaaf van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor de het vaststellen van die waardedaling, bedoeld in artikel 10, lid 7, van de Wet, bestaan uit ofwel i) een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de toegepaste afschrijving is ontleend, ofwel ii) een verklaring van een onafhankelijke, erkende taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum, begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. Indien de belastingplichtige niet gebruik maakt van een van de hiervoor bedoelde opgaven, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel 8, lid 5, van de Uitvoeringsregeling voorziene afschrijvingstabel.
De regelgever heeft bij de invoering van artikel 8, lid 4, van de Uitvoeringsregeling op 1 februari 20073 geen nadere toelichting gegeven op de zinsnede “een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de verkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland”. Gelet op de hiervoor in 3.2.2 weergegeven bedoeling van artikel 10, lid 2, van de Wet en met het oog op het onderscheid met de in artikel 8, lid 4, letter b, van de Uitvoeringsregeling bedoelde taxatiewaarde, kan met die zinsnede niet anders zijn bedoeld dan een overzicht van in Nederland geregistreerde gebruikte motorvoertuigen van een bepaald merk, model, type aandrijving, leeftijd en uitrusting, waarvoor de samensteller een algemeen geldende reële richtprijs (koers) heeft kunnen vaststellen. De door de gebruikers van een dergelijke koerslijst verlangde betrouwbaarheid van het realiteitsgehalte van de in die lijst opgegeven richtprijs vereist dat die richtprijs is bepaald op de grondslag van daadwerkelijk in Nederland door wederverkopers betaalde inkoopprijzen, en niet door middel van schatting of theoretische benadering van de werkelijke waarde van een bepaald motorvoertuig.Indien aannemelijk is dat de door een samensteller van een koerslijst opgegeven handelswaarde voor een gebruikt motorvoertuig van een bepaald merk, model, type aandrijving, leeftijd en uitrusting niet is gebaseerd op een of meer door wederverkopers in Nederland betaalde inkoopprijzen voor een gelijksoortig motorvoertuig, bijvoorbeeld omdat het een zeer jonge en incourante personenauto betreft, is die opgegeven handelswaarde niet de ‘koers’ die bruikbaar is om de afschrijving in de zin van artikel 10, lid 2, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 8, lid 4, letter a, van de Uitvoeringsregeling vast te stellen.
De hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof berusten op het oordeel dat indien een onafhankelijke marktpartij een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland samenstelt, een door die marktpartij voor een motorvoertuig van een bepaald merk, model, type aandrijving, leeftijd en uitrusting, onder de naam “handelswaarde koerslijst” opgegeven handelswaarde in elk geval als richtprijs (koers) als bedoeld in artikel 8, lid 4, letter a, van de Uitvoeringsregeling aanvaardbaar is, ook in het geval dat deze marktpartij die handelswaarde niet heeft afgeleid en ook niet heeft kunnen afleiden van een of meer door wederverkopers in Nederland werkelijk betaalde inkoopprijzen. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.3 is overwogen, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel slaagt daarom.
Uit hetgeen hiervoor in 3.2.4 is overwogen, volgt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Omdat niet is weersproken dat de door Autotelex voor de cabriolet opgegeven handelswaarde niet kan zijn gebaseerd op door wederverkopers in Nederland betaalde inkoopprijzen, is die waarde niet bruikbaar om de in artikel 10, lid 2, van de Wet bedoelde afschrijving voor de cabriolet vast te stellen. Aangezien vaststaat dat niet ten behoeve van de waardebepaling van de cabriolet een taxatierapport is opgesteld als bedoeld in artikel 8, lid 4, letter b, van de Uitvoeringsregeling, moet de afschrijving van de cabriolet met gebruikmaking van de in artikel 8, lid 5, van de Uitvoeringsregeling bedoelde tabel worden vastgesteld en bedraagt dan 8 procent. Het voor de cabriolet op aangifte voldane bedrag aan bpm (€ 17.069) moet worden verminderd met € 1.365,52.