Hoge Raad, 11-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1980, 20/00144
Hoge Raad, 11-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1980, 20/00144
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 december 2020
- Datum publicatie
- 11 december 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:1980
- Zaaknummer
- 20/00144
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/00144
Datum 11 december 2020
ARREST
in de zaak van
[X] U.A. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 december 2019, nrs. 18/332 tot en met 18/334, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 16/2944 tot en met HAA 16/2946) betreffende aan belanghebbende over tijdvakken in de periode 1 november 2012 tot en met 31 maart 2014 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Namens belanghebbende is de zaak toegelicht door P.R.C. Kraan, advocaat te Amsterdam.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.