Hoge Raad, 13-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:413, 19/02980
Hoge Raad, 13-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:413, 19/02980
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 maart 2020
- Datum publicatie
- 13 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:413
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2019:1981
- Zaaknummer
- 19/02980
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/02980
Datum 13 maart 2020
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
ophet beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 mei 2019, nr. 17/00401, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 16/2718) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.