Hoge Raad, 03-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:564, 19/04607
Hoge Raad, 03-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:564, 19/04607
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 april 2020
- Datum publicatie
- 3 april 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:564
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2019:7701
- Zaaknummer
- 19/04607
Inhoudsindicatie
HR verklaart het beroep in cassatie n-o met toepassing van art. 80a RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/04607
Datum 3 april 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 september 2019, nrs. 18/00821 tot en met 18/00828, betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2010, 2011 en 2012 opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, de aan belanghebbende over de periode 1 juli 2011 tot en met 30 september 2014 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente en belastingrente en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.
1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen een advies uit te brengen.
De Hoge Raad is tot het oordeel gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Hij zal daarom gebruikmaken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren (zie artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie).
2 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2020.