Home

Hoge Raad, 17-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:664, 19/02551

Hoge Raad, 17-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:664, 19/02551

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 april 2020
Datum publicatie
17 april 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:664
Zaaknummer
19/02551

Inhoudsindicatie

HR: 81.1 RO.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/02551

Datum 17 april 2020

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 16 april 2019, nr. 18/00033, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 16/4344) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking tot aansprakelijkstelling voor de van [A] B.V. nageheven omzetbelasting en loonbelasting over tijdvakken in 2010 tot en met 2014, alsmede voor daarmee verband houdende kosten, heffingsrente, invorderingsrente en boetes.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.

De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing