Hoge Raad, 17-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:674, 19/03593
Hoge Raad, 17-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:674, 19/03593
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 april 2020
- Datum publicatie
- 17 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:674
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2019:2097
- Zaaknummer
- 19/03593
Inhoudsindicatie
artikel 40 Wfsv, artikel 3:41 Awb, bewijs van verzending?
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/03593
Datum 17 april 2020
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 juni 2019, nr. 18/00029, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/1503) betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 40, lid 1, letter b, van de Wet financiering sociale verzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Met dagtekening 24 februari 2011 is een aanvraag gedaan ten name van belanghebbende tot eigenrisicodragerschap voor de werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (hierna: WGA) met ingang van 1 juli 2011. Op 1 april 2011 heeft de Inspecteur ontvangen een op 11 maart 2011 gedagtekende garantieverklaring bij de aanvraag eigenrisicodragerschap die is afgegeven door [A] N.V. Ook die verklaring bevat als ingangsdatum van het eigenrisicodragerschap 1 juli 2011. Tot de stukken van het geding behoort een door de Inspecteur opgemaakt stuk waarin belanghebbende met ingang van 1 juli 2011 is aangewezen als eigenrisicodrager voor de WGA (hierna: de beschikking). De beschikking is gedagtekend 14 april 2011 en vermeldt in de adressering de naam en het postadres van belanghebbende.
Op 26 juli 2016 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking. De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Voor het Hof was in geschil of het bezwaar tegen de beschikking terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Het Hof heeft geoordeeld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de beschikking aan belanghebbende is verzonden en dat die verzending heeft plaatsgevonden naar het juiste adres. Belanghebbende is er niet in geslaagd het vermoeden van ontvangst van de beschikking te ontzenuwen. Uit de door de Inspecteur overgelegde rapportage van de Belastingdienst/Centrale Administratie, gedateerd 21 december 2016, volgt dat de beschikking is geregistreerd met dagtekening 14 april 2011 en (“met selectiedatum 7 april 2011”) samen met andere documenten met dezelfde dagtekening, in totaal 899 stuks, is verzonden. Tevens blijkt uit de rapportage dat deze gehele partij van 899 stuks op 13 april 2011 is aangeboden aan TNT Post, en dat deze partij tijdig en zonder problemen is aangeboden aan de postleverancier, aldus het Hof.
Belanghebbende bestrijdt dit oordeel met een aantal klachten. Een van de klachten houdt in dat onduidelijk is hoe het Hof uit de door de Inspecteur overgelegde bescheiden heeft kunnen opmaken dat de beschikking daadwerkelijk aan belanghebbende is verzonden. Belanghebbende stelt de beschikking niet te hebben ontvangen.
Deze klacht slaagt. Uit de rapportage van de Inspecteur kan worden opgemaakt dat de beschikking ten name van belanghebbende is geregistreerd. Tevens blijkt daaruit dat op 7 april 2011 onder meer 93 formulieren met nummer LH427 zijn geproduceerd die deel uitmaken van 899 formulieren die op 13 april 2011 ter post zijn bezorgd. Weliswaar is in de rapportage vermeld dat de beschikking ten name van belanghebbende deel uit maakte van de hiervoor vermelde 93 formulieren met nummer LH427, maar uit de bij die rapportage gevoegde bewijsstukken is dit niet af te leiden. Het oordeel van het Hof dat de Inspecteur met de overgelegde rapportage aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikking aan belanghebbende is verzonden, is daarom in het licht van de betwisting van de ontvangst van de beschikking door belanghebbende onvoldoende gemotiveerd.
De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen.
3 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.