Home

Hoge Raad, 17-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:731, 19/03966

Hoge Raad, 17-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:731, 19/03966

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 april 2020
Datum publicatie
17 april 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:731
Formele relaties
Zaaknummer
19/03966

Inhoudsindicatie

HR verklaart het beroep in cassatie gegrond. Zie ook 19/03953.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/03966

Datum 17 april 2020

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE AMSTERDAM

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 juli 2019, nr. 18/00697, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 18/679) betreffende een verzoek om een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft een verweerschrift ingediend.Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2 Beoordeling van de klachten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1

Belanghebbende is na het jaar 2015 gerechtigd geworden tot het erfpachtrecht betreffende een onroerende zaak in Amsterdam.

2.1.2

De heffingsambtenaar heeft geweigerd de door belanghebbende met een beroep op artikel 28 Wet WOZ gevraagde beschikking te geven. Daarop zijn procedures in bezwaar, beroep en hoger beroep gevolgd. Belanghebbende heeft die beschikking niet verkregen.

2.2

De klachten slagen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 19/03953 (ECLI:NL:HR:2020:597), waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

2.3

De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Op de gronden die zijn vermeld in rechtsoverweging 2.4.5 van het hiervoor in 2.2 genoemde arrest heeft de heffingsambtenaar ten onrechte geweigerd de door belanghebbende gevraagde beschikking te geven. De uitspraken van het Hof, de Rechtbank en de heffingsambtenaar moeten worden vernietigd. De heffingsambtenaar moet worden opgedragen aan belanghebbende de gevraagde beschikking te geven.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

- verklaart het beroep in cassatie gegrond,

- vernietigt de uitspraak van het Hof, de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar,

- draagt de heffingsambtenaar op aan belanghebbende een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, Wet WOZ voor het jaar 2015 te geven,

- draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 128,

- draagt de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof van € 126, en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank van € 46,

- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 700 (1/3e van € 2.100 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

- veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 1.575 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in de kosten van belanghebbende voor het geding voor de Rechtbank, vastgesteld op € 1.575 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 522 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2020.