Hoge Raad, 15-05-2020, ECLI:NL:HR:2020:864, 18/04396
Hoge Raad, 15-05-2020, ECLI:NL:HR:2020:864, 18/04396
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 mei 2020
- Datum publicatie
- 15 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:864
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2018:3702
- Zaaknummer
- 18/04396
Inhoudsindicatie
HR 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 18/04396
Datum 15 mei 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 september 2018, nr. 17/00690, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 16/5073) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2010 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelastingbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.