Home

Hoge Raad, 29-05-2020, ECLI:NL:HR:2020:974, 19/03876

Hoge Raad, 29-05-2020, ECLI:NL:HR:2020:974, 19/03876

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 mei 2020
Datum publicatie
29 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:974
Zaaknummer
19/03876

Inhoudsindicatie

Procesrecht. Artt. 6:5, lid 2, en 6:6 Awb; niet-overleggen van een afschrift van het bestreden besluit; gevolgen voor ontvankelijkheid.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/03876

Datum 29 mei 2020

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2019, nr. HAA 19/101 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 27 maart 2019. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

2. Beoordeling van de uitspraak van de Rechtbank naar aanleiding van de klachten en ambtshalve

2.1

De gemachtigde van belanghebbende heeft bij het door hem ingediende beroepschrift niet een afschrift van de uitspraak op bezwaar gevoegd. De Rechtbank heeft bij een brief die is gericht aan het in het beroepschrift vermelde correspondentieadres (het adres van belanghebbende) verzocht om binnen vier weken die uitspraak alsnog toe te zenden. Belanghebbende heeft aan dat verzoek geen gevolg gegeven.

2.2

De Rechtbank heeft geoordeeld dat wat belanghebbende heeft aangevoerd met betrekking tot het niet overleggen van een afschrift van het bestreden besluit niet kan leiden tot verschoonbaarheid. De Rechtbank heeft hieraan de gevolgtrekking verbonden dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan die gevolgtrekking heeft de Rechtbank verder ten grondslag gelegd dat de termijnen uit de Awb dwingend en van openbare orde zijn.

2.3

Met haar hiervoor in 2.2 weergegeven oordelen heeft de Rechtbank miskend (i) dat de in artikel 6:5, lid 2, Awb neergelegde verplichting tot overlegging van een afschrift van de bestreden uitspraak niet absoluut is, maar slechts eist dat “zo mogelijk” een afschrift van het bestreden besluit wordt overgelegd, (ii) dat artikel 6:6, aanhef en letter a, Awb inhoudt dat het niet overleggen van de bestreden uitspraak niet dwingt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep, en (iii) dat in de hier aan de orde zijnde aangelegenheid niet enige termijn speelt die van openbare orde is.

2.4

Gelet op het hiervoor in 2.3 overwogene kan de uitspraak van de Rechtbank op het verzet niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe beoordeling van het verzet. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.

2.5

Opmerking verdient dat het voorschrift dat bij het beroepschrift zo mogelijk het bestreden besluit wordt overgelegd, ertoe strekt een goed verloop van de procedure te bevorderen. Zo moet duidelijk zijn welk bestuursorgaan als verweerder in de zaak moet worden betrokken en tegen welk besluit het beroep is gericht. Blijken uit het beroepschrift de zojuist bedoelde gegevens in voldoende mate, dan is geen belang gediend met niet-ontvankelijkverklaring van het beroep op de grond dat de indiener ervan heeft verzuimd het besluit over te leggen.

3 Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door de verwijzingsrechtbank zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het verzet voor de Rechtbank een vergoeding moet worden toegekend.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

- verklaart het beroep in cassatie gegrond,

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het verzet,

- verwijst het geding naar de rechtbank Den Haag ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,

- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 259 dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald, en

- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.050 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2020.