Home

Hoge Raad, 10-09-2021, ECLI:NL:HR:2021:1231, 20/02752

Hoge Raad, 10-09-2021, ECLI:NL:HR:2021:1231, 20/02752

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 september 2021
Datum publicatie
10 september 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:1231
Formele relaties
Zaaknummer
20/02752

Inhoudsindicatie

Procesrecht; art. 8:109, lid 1, Awb; art. 1 en 2 Regeling verlaagd griffierecht; geschil over verrekening o.g.v. art. 24 IW 1990 van teruggaaf belasting van personenauto’s en motorrijwielen met een belastingschuld; juiste tarief voor natuurlijke persoon.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/02752

Datum 10 september 2021

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 augustus 2020, nr. 19/00719, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 18/3240) betreffende een besluit tot verrekening als bedoeld in artikel 24 van de Invorderingswet 1990. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de middelen

2.1.1

Middel I klaagt onder meer erover dat het Hof ter zake van het ingestelde hoger beroep een bedrag van € 519 aan griffierecht heeft geheven. Het hoger beroep is ingesteld door een natuurlijke persoon en overeenkomstig artikel 8:109, lid 1, Awb had van belanghebbende een bedrag van € 124 moeten worden geheven, aldus het middel.

2.1.2

Aan de beslechting van het geschil ligt ten grondslag een op grond van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 ten aanzien van belanghebbende, een natuurlijke persoon, gegeven beslissing van de Ontvanger inzake verrekening. Het (hoger) beroep is in 2019 ingesteld door een natuurlijke persoon. Daarom bedraagt het griffierecht niet het in artikel 8:109, lid 1, letter c, Awb (tekst 2019) bedoelde bedrag van € 519, dat ziet op gevallen waarin het hoger beroep is ingesteld anders dan door een natuurlijke persoon. Aangezien deze beslissing van de Ontvanger niet een besluit is als genoemd in de artikelen 1 en 2 van de Regeling verlaagd griffierecht1, geldt – anders dan het middel betoogt – niet het in artikel 8:109, lid 1, letter a, Awb (tekst 2019) vermelde verlaagde tarief van € 128. Gelet op artikel 8:109, lid 1, letter b, Awb (tekst 2019) bedraagt in dat geval het griffierecht € 259. Het Hof heeft dus ten onrechte van belanghebbende met toepassing van artikel 8:109, lid 1, letter c, Awb een griffierecht van € 519 geheven. Middel I slaagt in zoverre.

2.2

De overige klachten van de middelen kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

2.3

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het griffierecht voor het hoger beroep bedraagt € 259.

3 Proceskosten

Uit de stukken die belanghebbende in hoger beroep heeft ingediend en het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting van het Hof kan niet anders worden opgemaakt dan dat belanghebbende niet bij (de griffier van) het Hof aan de orde heeft gesteld dat, gelet op artikel 8:109, lid 1, Awb, ter zake van het instellen van het hoger beroep een bedrag aan griffierecht naar een te hoog tarief is geheven. Pas in cassatie klaagt belanghebbende daarover voor het eerst. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in cassatie met betrekking tot het verkeerde tarief aan griffierecht geen kosten zijn die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.2 De Hoge Raad ziet daarom geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing